Rechtspraak
Werknemer X is in dienst als bedrijfsleider kleinbouw en onderhoud bij het bouwbedrijf van appellante. Voordat werknemer X in dienst trad bij appellante, was hij eigenaar van het bouwbedrijf. In 2008 heeft werknemer X het bouwbedrijf verkocht aan appellante en is hij vervolgens in dienst getreden bij het bouwbedrijf. Op 20 september 2011 meldt werknemer X zich ziek wegens ernstige burn-outklachten. Er wordt vervolgens gestart met de re-integratie van werknemer, waarbij werknemer X psychologisch wordt begeleid. In november 2012 en maart 2013 wordt werknemer X geopereerd vanwege een reeds langer bestaande oogaandoening. Werknemer X hervat gedurende de gehele periode vanaf zijn ziekmelding in september 2011 niet in werkzaamheden. Werknemer X vraagt op enig moment in 2013 een deskundigenoordeel aan bij UWV. Naar aanleiding daarvan concludeert een verzekeringsarts van UWV in een rapport van 13 juni 2013 dat de ziekmelding van werknemer X een direct gevolg is van een arbeidsconflict en dat hij ongeschikt is voor eigen dan wel ander werk bij appellante. In het kader van het deskundigenoordeel maakt ook een arbeidsdeskundige een rapport op, waarin wordt vermeld dat de re-integratie-inspanningen van appellante niet voldoende zijn. Volgens de arbeidsdeskundige had op het moment dat duidelijk werd dat werknemer X niet kan re-integreren bij appellante gestart moeten worden met re-integratie in het tweede spoor. In het kader van de WIA-aanvraag van werknemer X op 19 juni 2013, wordt aan appellante op 18 juli 2013 een loonsanctie voor de duur van 52 weken opgelegd. Volgens UWV heeft appellante ten behoeve van de re-integratie van werknemer X onvoldoende inspanningen verricht, zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben, omdat appellante zich vanaf de ziekmelding van werknemer X in september 2011 (al) had moeten richten op re-integratie in tweede spoor nu sprake was van een arbeidsconflict. Tegen het besluit van UWV maakt appellante bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Vervolgens stelt appellante beroep in, maar ook het beroep van appellante wordt door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep handhaaft appellante haar stelling dat de loonsanctie onterecht is opgelegd. UWV heeft volgens appellante ten onrechte van haar verlangd eerder te starten met re-integratie in het tweede spoor, omdat in het eerste ziektejaar van werknemer X geen sprake was van een voor appellante kenbaar arbeidsconflict.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit de toepasselijke wet- en regelgeving volgt dat bij een arbeidsongeschikte werknemer in de eerste plaats moet worden bezien of re-integratie in het eerste spoor mogelijk is. Gelet op dit stelsel is het enkele feit dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding of een arbeidsconflict geen reden om na uitval van een werknemer wegens ziekte in verband met zo’n conflict niet te starten met re-integratie in het eerste spoor. Pas wanneer in het kader van de re-integratie in redelijkheid moet worden geconcludeerd dat terugkeer in eigen of passend werk bij de werkgever niet haalbaar is, zal dat spoor verlaten moeten worden, waarbij in ieder geval de eerstejaarsevaluatie een specifiek moment is (het opschudmoment) om bijstelling van de re-integratie in te zetten. Dat de uitval van werknemer in september 2011 (mede) arbeidsgerelateerd was, staat niet ter discussie. Alhoewel appellante en werknemer van mening verschillen over de vraag of toen sprake was van verstoorde arbeidsverhouding, kan uit de voorhanden gegevens over de periode tussen september 2011 en juli 2012 niet worden afgeleid dat er in redelijkheid geen uitzicht bestond op hervatting van werknemer bij appellante. De Raad wijst hierbij op onder andere de aantekeningen van de bedrijfsarts, het Plan van Aanpak, het rapport van een netwerkorganisatie en e-mailcorrespondentie tussen appellante en werknemer X. Pas aan het eind van het eerste ziektejaar zijn concrete uitingen over twijfel aan terugkeer van werknemer X bij appellante kenbaar aan de orde geweest. De Raad verwijst in dat kader naar een gesprek tussen het hoofd van P&O van appellante en werknemer X dat heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012 en de eerstejaarsevaluatie van 23 september 2012. De Raad komt tot de conclusie dat de opgelegde loonsanctie niet deugdelijk is gemotiveerd. Het hoger beroep slaagt en het loonsanctiebesluit wordt herroepen. Appellante heeft tevens verzocht UWV te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de aan haar opgelegde loonsanctie. UWV heeft in dat kader verzocht te reageren op dit verzoek nadat duidelijkheid bestaat over de vraag of de loonsanctie in stand wordt gelaten. Nu vaststaat dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd, zal ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding het onderzoek worden heropend. Aan UWV wordt een termijn gegeven om op het gedane verzoek om schadevergoeding te reageren.