Naar boven ↑

Rechtspraak

De stelling dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster uitsluitend wegens de beperkte duur onvoldoende zijn geweest, houdt geen stand.

Appellant is werkzaam als chef werkplaats bij werkgeefster. Op 2 mei 2011 meldt hij zich ziek met gehoorklachten. Later is ook sprake van hartklachten. Hij vraagt een WIA-uitkering aan. UWV verlengt de verplichting van werkgeefster om aan appellant loon door te betalen tot 28 april 2014. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een arbeidsdeskundige waarin is geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende zijn geweest, omdat de mogelijkheden voor werkhervatting in het zogenoemde eerste spoor niet voldoende zijn onderzocht en een traject in het tweede spoor te laat is opgepakt.

Het door werkgeefster tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 oktober 2013 ongegrond verklaard. UWV is na heroverweging tot de conclusie gekomen dat er voor appellant geen passende arbeidsmogelijkheden bij werkgeefster zijn en dat het eerste spoor dus volledig is benut. De zogenoemde loonsanctie is wel gehandhaafd omdat er volgens UWV geen verschoonbare reden is voor het veel te laat inzetten van het tweede spoor. Bij brief van 1 augustus 2013 heeft werkgeefster UWV verzocht de loonsanctie te bekorten. Bij besluit van 16 augustus 2013 is op dit verzoek afwijzend beslist onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige van 13 augustus 2013. De conclusie van de arbeidsdeskundige in dit rapport is dat het bekortingsverzoek niet kan worden gehonoreerd, omdat werkgeefster niet heeft aangetoond dat een traject in het tweede spoor is afgerond. Werkgeefster maakt tegen dit besluit bezwaar. Bij besluit van 29 november 2013 (bestreden besluit) heeft UWV het bezwaar van werkgeefster gegrond verklaard en de loonsanctie met ingang van 27 september 2013 beëindigd. Aan dit besluit ligt een rapport ten grondslag van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 november 2013 waarin is geconcludeerd dat sprake is geweest van een adequaat traject tweede spoor. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bevat het trajectplan een goede vraagstelling, zijn het doel en het plan om het doel te bereiken helder verwoord, heeft het re-integratiebureau appellant adequaat gevolgd en zijn de concrete acties duidelijk en conform het plan geweest. Volgens deze arbeidsdeskundige is voortzetting van inspanningen in het tweede spoor niet zinvol, omdat de leeftijd van appellant en zijn eenzijdige werkervaring volgens de re-integratie-adviseur de redenen zijn waarom appellant afwijzingen op zijn sollicitaties ontvangt. Aan deze factoren kan in een tweede re-integratietraject niets worden veranderd. Appellant stelt bezwaar en beroep in. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat werkgeefster met de afronding van het re-integratietraject bij re-integratie-adviseur Van Peppen de tekortkoming in de re-integratie-inspanningen die grond was voor de loonsanctie – te weten een, door de late start ervan, ten tijde van de beoordeling nog niet afgerond tweedespoortraject – heeft hersteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan gevolgd worden in de in haar rapport van 27 november 2013 uiteengezette opvatting dat, gelet op de factoren die met name een belemmering vormden voor terugkeer van appellant in het arbeidsproces, voorzetting van het tweede spoor in redelijkheid niet van werkgeefster kon worden verlangd. De stelling van appellant dat het traject bij re-integratie-adviseur Van Peppen een langere looptijd zou hebben gehad als het eerder was ingezet, komt erop neer dat volgens hem de re-integratie-inspanningen van werkgeefster alleen al wegens de trajectduur van zes maanden onvoldoende zijn geweest. Deze stelling is niet juist. Bij de beoordeling van de inspanningen die een werkgever pleegt om een werknemer te plaatsen in passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever is de duur van de begeleiding door een re-integratiebureau één van de daarbij in aanmerking te nemen gegevens. Een intensief traject van een beperkte duur, zoals appellant bij re-integratie-adviseur Van Peppen heeft doorlopen, kan de re-integratie-inspanning zijn die in redelijkheid van de werkgever mag worden verwacht. Dat in het geval van appellant het traject een voldoende inhoud heeft gehad, is hiervoor al vastgesteld.