Rechtspraak
Werkneemster X is in dienst van werkgever Y als schoonmaakster voor 10 uur per week. Op 21 juli 2010 valt werkneemster X uit wegens neurologische klachten. In het kader van de WIA-aanvraag van werkneemster X wordt aan werkgever Y bij besluit van 14 juni 2012 een loonsanctie voor de duur van 52 weken opgelegd. Volgens UWV heeft werkgever Y in het kader van de re-integratie van werkneemster X namelijk onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht in het tweede spoor, zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben. Werkgever Y maakt bezwaar tegen de door UWV opgelegde loonsanctie, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Het door werkgever Y ingestelde beroep bij de rechtbank wordt wél gegrond verklaard en de rechtbank vernietigt het besluit van UVW inzake de opgelegde loonsanctie. Vervolgens gaat UWV in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster X als gevolg van fysieke en psychische klachten aanmerkelijke functionele beperkingen heeft en beperkte arbeidsmogelijkheden. Uit overgelegde rapporten van het met de re-integratie in het tweede spoor belaste re-integratiebureau blijkt dat is gezocht naar passend werk voor werkneemster buiten het bedrijf van werkgever Y. Gezochte en gevonden vacatures sloten geheel niet aan bij de opleiding van werkneemster X of bleken ongeschikt wegens de zwaarte van het werk of de onvoldoende taalbeheersing van werkneemster X. UWV heeft gesteld dat werkneemster X de huishoudschool heeft gevolgd en daarmee een mbo-opleiding op niveau 3 heeft afgerond. Uit de aanwezige gegevens blijkt dat werkneemster X in 1971 in Turkije is geboren en naar Nederland is gekomen toen zij acht jaar was. Gelet op wat werkneemster X ter zitting hierover heeft verklaard en wat aan informatie is overgelegd, moet het er volgens de Raad voor worden gehouden dat werkneemster X alleen basisonderwijs en enkele jaren voorgezet praktijkonderwijs voor moeilijk lerende kinderen heeft gevolgd en dat zij geen diploma heeft gehaald, omdat de gevolgde opleiding niet met een diploma wordt afgesloten. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het opleidingsniveau van werkneemster X zeer laag is.
De rechtbank heeft eveneens terecht geconcludeerd dat aannemelijk is dat werkneemster X de Nederlandse taal matig beheerst. Volgens de overgelegde rapporten wordt het lage taalniveau van werkneemster X gezien als een aanmerkelijke belemmering van de toegang tot de arbeidsmarkt en als een belemmering om haar positie via cursussen te verbeteren. UWV heeft het standpunt dat verbetering van de arbeidsmarktpositie van werkneemster X ten onrechte niet is onderzocht gebaseerd op de onjuist gebleken veronderstelling dat werkneemster de huishoudschool heeft gevolgd en met een diploma heeft afgesloten. Uit de verschillende rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van UWV komt onder andere naar voren dat zij werkneemster steeds hebben gesproken in aanwezigheid van familieleden van werkneemster. Daaruit valt niet met duidelijkheid de taalvaardigheid van werkneemster X af te leiden. De Raad concludeert dat aannemelijk is dat werkneemster X de Nederlandse taal zeer matig beheerst. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het standpunt van UWV, inhoudende dat werkgever Y onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben, niet kan worden gevolgd en onvoldoende is gemotiveerd. Niet gebleken is dat werkgever Y en het met de re-integratie in het tweede spoor belaste re-integratiebureau tekort zijn geschoten in hun inspanningen om werkneemster in haar passende arbeid te herplaatsen. Het hoger beroep slaagt niet en de uitspraak wordt bevestigd.