Naar boven ↑

Rechtspraak

Een (ambtshalve) beslissing om geen loonsanctie op te leggen, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen op grond van artikel 7:1 Awb de mogelijkheid van bezwaar openstaat. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de in bezwaar genomen beslissing om geen loonsanctie op te leggen aangemerkt moet worden als een nieuw primair besluit.

Op 26 augustus 2013 vraagt betrokkene een WIA-uitkering aan. Bij besluit van 29 oktober 2013 kent UWV aan betrokkene met ingang van 21 november 2013 een WGA-uitkering toe, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. UWV stelt ook vast dat werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Betrokkene maakt bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2013. Zij stelt dat haar beperkingen zijn onderschat en geeft te kennen dat zij het niet eens is met de vaststelling van UWV dat werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Ook de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar ECLI:CRVB:2008:BC4481 en ECLI:NL:CRVB:2009:BK5131 dat, indien op een later moment in de procedure een verzekerde aan UWV verzoekt om de werkgever alsnog een loonsanctie op te leggen, dit verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 lid 3 Awb waarop UWV alsnog een besluit dient te nemen als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. De rechtbank oordeelt dat de in bezwaar genomen beslissing om geen loonsanctie op te leggen aangemerkt moet worden als een nieuw primair besluit, zodat het daartegen ingestelde beroep aangemerkt moet worden als een bezwaarschrift, dat ter verdere behandeling aan UWV moet worden doorgestuurd. UWV kan zich niet in dit oordeel vinden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De Raad is, anders dan de rechtbank, met UWV van oordeel dat met het besluit van 29 oktober 2013 aan betrokkene twee beslissingen kenbaar zijn gemaakt. Volgens vaste rechtspraak (onder meer ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5425) is een (ambtshalve) beslissing om geen loonsanctie op te leggen, een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen op grond van artikel 7:1 Awb de mogelijkheid van bezwaar openstaat. Betrokkene heeft tegen het niet opleggen van de loonsanctie bezwaar gemaakt en bij het bestreden besluit is dat bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit miskend en heeft het door betrokkene ingestelde beroep voor wat betreft de loonsanctie ten onrechte aangemerkt als een bezwaarschrift en ten onrechte ter verdere behandeling aan UWV doorgestuurd. Het hoger beroep van UWV slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen het niet opleggen van een loonsanctie.

De Raad zal de zaak voor beoordeling van het besluit van UWV om aan werkgeefster geen loonsanctie op te leggen, niet terugwijzen naar de rechtbank. Mede als gevolg van het door betrokkene ingestelde incidenteel hoger beroep hebben partijen nogmaals op elkaars standpunten gereageerd, zijn alle voor de beoordeling van belang zijnde gegevens voorhanden en behoeft de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank.

Op grond van artikel 25 lid 11 Wet WIA – voor zover in dit geding van belang – vindt de verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid van artikel 25 Wet WIA niet plaats indien UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor afloop van de wachttijd. De wachttijd was in het geval van betrokkene op 21 november 2013 geëindigd. Ook indien UWV in het bezwaar van betrokkene aanleiding had gezien voor een andere opvatting over de re-integratie-inspanningen van werkgeefster, had de in artikel 25 lid 10 Wet WIA genoemde termijn aan het alsnog opleggen van een loonsanctie in de weg gestaan (zie ook ECLI:NL:CRVB:2013:BY8075). Dit betekent niet dat betrokkene geen belang heeft bij een beoordeling door de bestuursrechter van het besluit om aan werkgeefster geen loonsanctie op te leggen. Betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om vergoeding van door haar geleden financiële en materiële schade. Op grond van artikel 8:88 lid 1, aanhef en onder a, Awb in verbinding met artikel 8:91 lid 1 Awb is de Raad bevoegd om op verzoek van betrokkene UWV te veroordelen tot vergoeding van de schade die betrokkene lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. De stukken bieden echter naar het oordeel van de Raad voldoende steun voor het standpunt van UWV dat werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Nu met deze uitspraak de rechtmatigheid van het loonsanctiebesluit komt vast te staan, moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.