Rechtspraak
Appellante komt met ingang van 4 februari 2013 in aanmerking voor een WW-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante zou samenwonen met de vader van haar kind (hierna: de heer X) en dat zij zwart zou bijwerken als huishoudelijk hulp, stelt UWV een onderzoek in. Appellante is van mening dat haar werkzaamheden zijn aan te merken als vriendendienst en stelt daarnaast dat zij niet samenwoont met de heer X. Bovendien weigert zij in het kader van het door UWV ingestelde onderzoek de telefoonnummers van de personen bij wie zij werkzaamheden verricht te verstrekken en een overzicht te geven van haar activiteiten. Daarom trekt UWV bij besluit van 17 februari 2014 de WW-uitkering en toeslag van appellante met ingang van 4 februari 2013 in, op de grond dat appellante niet alle benodigde informatie aan UWV heeft doorgegeven. UWV vordert de over de periode van 4 februari 2013 tot en met 9 februari 2014 onverschuldigd betaalde WW-uitkering, alsmede de over voornoemde periode onverschuldigd betaalde toeslag, van appellante terug en legt aan haar een boete van € 12.477,52 wegens schending van de informatieplicht op. Appellante gaat hiertegen in bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Vervolgens gaat appellante in beroep, maar ook dit wordt ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellante beschouwt haar huishoudelijke werkzaamheden als vrijwilligerswerk. Appellante wordt hierin niet gevolgd. Anders dan appellante lijkt te veronderstellen, is haar door UWV expliciet te kennen gegeven dat haar geen toestemming werd verleend voor het verrichten van vrijwilligerswerk bestaande uit het helpen in de huishouding bij vrienden. De door appellante verrichte werkzaamheden in de huishouding bij vrienden, zoals stofzuigen en het opmaken van bedden, voldoen aan het hier geldende criterium dat zij zijn aan te merken als arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Dit wordt niet anders doordat appellante geen geldelijke vergoeding zou hebben ontvangen voor deze werkzaamheden, maar eten, wijn en kleding voor haar dochter.
Nu appellante deze activiteiten niet heeft gemeld bij UWV heeft zij haar informatieplicht geschonden. Doordat appellante weigerde mee te werken aan het onderzoek was het voor UWV niet mogelijk om de omvang van de door appellante gewerkte uren vast te stellen of daarvan een beredeneerde schatting te maken. UWV heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van het niet-nakomen van de informatieplicht door appellante niet kan worden vastgesteld of vanaf 4 februari 2013 nog recht op een WW-uitkering bestond en was gehouden de WW-uitkering vanaf die datum in te trekken. Gelet daarop is de grondslag voor de toeslag komen te vervallen, zodat het UWV gehouden was de toeslag eveneens in te trekken. Ook is de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering en toeslag terecht. Van een dringende reden om van terugvordering af te zien is niet gebleken. De rechtbank overweegt tot slot dat de door UWV nader vastgestelde boete van € 10 hier passend en geboden is.