Rechtspraak
Op 18 december 2008 verzoekt appellante om herberekening van de gedifferentieerde WAO-premie over de jaren 2003 tot en met 2005. Tevens verzoekt appellante om vergoeding van wettelijke rente over de te restitueren premie. UWV stelt de door appellante verschuldigde WAO-premie over voornoemde jaren nader vast. Dit leidt tot de restitutie van een premiebedrag van in totaal € 25.580,79. Bij besluit van 31 oktober 2011 kent UWV over de gerestitueerde WAO-premie vanaf 18 december 2008 wettelijke rente toe aan appellante. UWV is van oordeel dat appellante geen maatregelen heeft genomen om de schade te beperken, nu appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten waarbij de WAO-premie is vastgesteld en appellante eerst op 18 december 2008 alle gegevens heeft aangedragen om te kunnen beslissen op het verzoek om herziening. UWV verklaart het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 oktober 2011 ongegrond. Ook de rechtbank oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting de schade zo veel mogelijk te beperken, door geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluiten tot vaststelling van de WAO-premie. UWV heeft daarom terecht eerst met ingang van 18 december 2008 wettelijke rente vergoed. Appellante voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte het begrip schadebeperkingsplicht en eigen schuld heeft gehanteerd met betrekking tot de beoordeling van de aanspraak op een volledige vergoeding van wettelijke rente.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel er niet toe noopt dat UWV tot vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 juli van het betreffende premiejaar dient over te gaan. UWV heeft naar voren gebracht dat in de periode van eind 2006 tot eind 2008 geen sprake is geweest van een gangbare praktijk binnen UWV met betrekking tot het toekennen van wettelijke rente over te restitueren bedragen. Uitsluitend binnen één sectie van de werkgeversafdeling van UWV is aan 69 werkgevers een volledige vergoeding van wettelijke rente toegekend. Toen deze onjuiste werkwijze eind 2008 werd vastgesteld, is die direct stopgezet. UWV is van mening dat het niet verplicht kan worden deze onjuiste handelwijze ook toe te passen op appellante en de meer dan 350 werkgevers die belang hebben bij de proefprocedures. De Raad heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.
Voorts is tussen partijen in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting de schade zo veel mogelijk te beperken, door geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluiten tot vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie en dat UWV daarom terecht eerst met ingang van 18 december 2008 wettelijke rente heeft vergoed. Artikel 4:102 Awb is in dat kader van belang. Voornoemd artikel is per 1 juli 2009 in werking getreden. De betalingsverplichting betreffende het premiejaar 2003 dient te worden beoordeeld op grond van het voor 1 juli 2009 geldende recht. De betalingsverplichtingen betreffende de premiejaren 2004 en 2005 dienen te worden beoordeeld met toepassing van artikel 4:102 Awb.
Onder ‘oud recht’ moet aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Geconcludeerd wordt dat de hoogte van de schade in ieder geval mede aan appellante moet worden toegerekend. Aan appellante kan verweten worden dat geen gebruik is gemaakt van het openstaande rechtsmiddel van bezwaar en dat eerst op 18 december 2008 gegevens zijn aangedragen die aanleiding gaven tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde WAO-premie. Voor toekenning van wettelijke rente per 1 juli van het betreffende premiejaar wordt dan ook geen aanleiding gezien. Niet gezegd kan worden dat de hoogte van de schade vanaf het verzoek om herziening van 18 december 2008 nog geheel aan appellante is toe te rekenen. Een vergoeding van de wettelijke rente per 18 december 2008 wordt billijk geacht. Dat betekent dat UWV terecht ingaande 18 december 2008 wettelijke rente heeft vergoed over het bedrag van € 1.824,98.
Uit artikel 4:102 lid 4 Awb vloeit voort dat een verplichting bestaat tot het vergoeden van wettelijke rente indien besloten wordt tot wijziging of intrekking van een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht. Een verplichting tot betaling van wettelijke rente bestaat op grond van het derde lid van artikel 4:102 Awb alleen niet in gevallen waarin een betrokkene onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt en als gevolg daarvan een bestuursorgaan een besluit heeft genomen dat later gewijzigd of ingetrokken moet worden als de juiste gegevens bekend zijn geworden. Een zodanige situatie is in dit geval gesteld noch gebleken. Dit betekent dat UWV op grond van het ‘nieuwe recht’ verplicht is tot vergoeding van wettelijke rente aan appellante over de termijn tussen de betaling van een bedrag van € 23.755,37 (premiejaren 2004 en 2005) door appellante en de terugbetaling aan appellante. Het hoger beroep slaagt dus voor zover het betrekking heeft op de vergoeding van wettelijke rente over de premiejaren 2004 en 2005.