Naar boven ↑

Rechtspraak

Het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is onder deze omstandigheden een benadelingshandeling.

Appellant werkte als medewerker bediening voor werkgever. Na een incident op 16 september 2014 betaalt werkgever vanaf 30 september 2014 geen loon meer. Appellant meldt zich op 29 september 2014 ziek bij UWV met ingang van 26 juni 2014. Werkgever bericht UWV dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van appellant per 30 september 2014 is geëindigd. UWV concludeert dat appellant niet heeft voorkomen dat hij een beroep op de ZW moet doen, omdat hij er niet alles aan heeft gedaan loon van zijn werkgever te krijgen. UWV beëindigt de ZW-uitkering. De kantonrechter Rotterdam ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 21 januari 2015 zonder toekenning van een vergoeding en zonder toekenning van loon vanaf september 2014 tot januari 2015. Aan de ontbinding ligt een beëindigingsovereenkomst ten grondslag. Het bezwaar en beroep van appellant tegen de beëindiging van de ZW worden ongegrond verklaard. In hoger beroep voert appellant aan dat hij zijn ontslag via een kortgedingprocedure heeft aangevochten. Hij had goede redenen om in te stemmen met de beëindigingsovereenkomst. Ter zitting verduidelijkt de gemachtigde van appellant dat alle omstandigheden van het geval voor appellant aanleiding waren om in te stemmen met de beëindiging. Daartoe voert hij aan dat tijdens de zitting bij de kantonrechter de gemoederen hoog opliepen. Appellant was ziek thuis en werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De gebeurtenissen tijdens de zitting, zijn medische situatie, de nasleep van het incident op 16 september 2014, waaronder de reactie van zijn ex-echtgenote, en de behoefte van appellant om een punt te zetten achter alle over en weer gemaakte verwijten, waren redenen voor appellant om in stemmen met beëindiging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft appellant zijn aanspraak op loon prijsgegeven en daarmee een benadelingshandeling gepleegd. De feiten en omstandigheden die appellant heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van zijn instemming met de beëindiging van zijn dienstverband, terwijl hij ziek was en op grond daarvan arbeidsrechtelijk bescherming genoot, vormen geen omstandigheden die kunnen worden gekwalificeerd als een deugdelijke grond voor het prijsgeven van zijn aanspraken. De gestelde omstandigheden zijn ook niet zodanig dat moet worden aangenomen dat de benadeling appellant niet of in mindere mate kan worden verweten in het kader van de uitvoering van de ZW. Dat hij onder druk van de hoog oplopende gemoederen tijdens de zitting bij de kantonrechter heeft ingestemd met de beëindiging zonder loonafspraak en dat er ook persoonlijke redenen waren, komt gelet op alle omstandigheden voor zijn risico.