Rechtspraak
Appellant is werkzaam als productiemedewerker voor 38 uur per week wanneer hij zich op 23 mei 2003 ziek meldt met psychische klachten. Met ingang van 21 mei 2004 kent UWV hem een WAO-uitkering toe. Bij besluit van 6 juli 2012 trekt UWV deze toekenning in. Het bezwaar van appellant verklaart UWV bij beslissing op bezwaar ongegrond (bestreden besluit 1). De rechtbank verklaart het beroep eveneens ongegrond (aangevallen uitspraak 1). De rechtbank baseert haar oordeel mede op een rapport van een door de rechtbank ingeschakelde psychiater en komt, met name gelet op de conclusie dat appellant een onjuist en onvolledig beeld heeft gegeven van zijn klachten en beperkingen, tot het oordeel dat appellant de inlichtingenplicht niet (behoorlijk) is nagekomen en dat door zijn toedoen ten onrechte een WAO-uitkering is verstrekt.
UWV brengt appellant vanaf 1 juli 2009 in aanmerking voor een tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Bij besluit van 1 juli 2013 verklaart UWV dat appellant over de jaren 2009, 2010 en 2011 geen recht heeft op deze tegemoetkomingen en UWV vordert de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen terug. Het daartegen gemaakte bezwaar verklaart UWV bij beslissing op bezwaar ongegrond (bestreden besluit 2). De rechtbank verklaart het beroep eveneens ongegrond (aangevallen uitspraak 2). Daartoe overweegt de rechtbank dat de tegemoetkoming arbeidsongeschiktheid louter haar grond vindt in de WAO-uitkering, wat volgens de rechtbank in dit geval betekent dat appellant redelijkerwijs duidelijk moest zijn geweest dat de tegemoetkoming ten onrechte werd verstrekt. Appellant is van mening dat ten onrechte is vastgesteld dat geen sprake is van ziekte of gebrek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt ten aanzien van aangevallen uitspraak 1. Aan bestreden besluit 1 heeft UWV een expertiserapport van een psychiater en een aantal rapporten van verzekeringsartsen ten grondslag gelegd. Hier volgt uit dat appellant, door niet te reageren op aanspreken en het woord te laten doen door een begeleider, de verzekeringsartsen destijds een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat uit het expertiserapport van voormelde psychiater volgt dat appellant zich presenteerde met klachten die niet als reëel kunnen worden geduid en die in het verleden ook niet zo geweest zullen zijn.
De Raad is echter van oordeel dat deze conclusie niet aan het expertiserapport van de psychiater kunnen worden ontleend. Op basis van de bevindingen van de psychiater is namelijk niet onmiskenbaar komen vast te staan dat appellant in het verleden bij de verzekeringsartsen opzettelijk en met het oog op het verkrijgen van een WAO-uitkering een onjuist beeld heeft geschetst van zijn beperkingen. Het rapport zegt weliswaar dat appellant de huidige klachten heeft geaggraveerd, maar de psychiater zegt over het verleden niets meer dan dat er een behoorlijke discrepantie is tussen zijn inschatting van het psychische toestandsbeeld en het beeld dat appellant destijds presenteerde. Dit betreft weliswaar een visie op het ziektebeeld van appellant, maar niet de vraag of destijds sprake is geweest van doelbewuste misleiding door appellant van de artsen van UWV. Dat appellant tijdens het onderzoek feiten onjuist zou hebben weergegeven, heeft de psychiater gebaseerd op het enkele feit dat de zoon van appellant hem naar de psychiater heeft gebracht, terwijl appellant heeft verklaard geen contact te hebben met zijn kinderen. Dit enkele feit is echter onvoldoende voor een dergelijke conclusie van de psychiater en ziet bovendien niet op misleiding van de artsen van UWV in het verleden. Uit het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater volgt evenmin dat appellant zich met opzet tijdens de onderzoeken bij de verzekeringsartsen van UWV anders heeft voorgedaan dan op grond van zijn medische toestand op dat moment in de rede lag.
Gezien het geschetste juridisch kader betekent dit dat de gegeven onderbouwing onvoldoende is voor een herziening met terugwerkende kracht. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Ter finale beslechting van het geschil herroept de Raad het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering en bepaalt de Raad dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Nu het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt, slaagt ook het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2, aangezien uit het voorgaande reeds volgt dat UWV ten onrechte heeft bepaald dat appellant in de jaren 2009, 2010 en 2011 geen recht had op een tegemoetkoming op grond van de Wtcg. Ter finale beslechting van het geschil herroept de Raad het besluit van 1 juli 2013 en bepaalt de Raad dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.