Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van zorgvuldig onderzoek en geen deugdelijke motivering in de situatie dat werknemer in een periode van twee jaar slechts tweemaal de verzekeringsarts heeft bezocht en er geen oordeel over de arbeidsongeschiktheid is gegeven, waardoor niet kan worden uitgesloten dat UWV de periode van arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten onrechte 104 weken aaneengesloten heeft geacht.

Bij brief van 24 april 2014 maakt appellante als ex-werkgever bezwaar tegen het besluit van UWV waarbij het recht op de ZW-uitkering van een (ex-)werknemer per 14 april 2014 is beƫindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringstermijn van 104 weken. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat UWV zich onvoldoende heeft gekweten van zijn wettelijke taak om controle uit te oefenen op het bestaan van arbeidsongeschiktheid van werknemer en het vastleggen van de bevindingen van de controle (art. 39 lid 1 ZW). Volgens appellante kon en mocht UWV bij het ontbreken van die controle niet tot de conclusie komen dat de arbeidsongeschiktheid van werknemer een aaneengesloten periode van 104 weken heeft geduurd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk geoordeeld dat in het geval een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat UWV het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:4292). Dat geldt ook voor een ZW-geschil (zie ECLI:NL:CRVB:2016:1415). De Raad volgt het standpunt van appellante zoals in hoger beroep ingenomen. Daartoe overweegt de Raad dat werknemer in de periode van 104 weken slechts tweemaal op een spreekuur van een verzekeringsarts is geweest. De tweede beoordeling heeft overigens niet plaatsgevonden in het kader van de ZW, maar in het kader van een WIA-beoordeling. Het rapport van de verzekeringsarts bevat geen oordeel over de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Blijkens dat rapport heeft de verzekeringsarts het noodzakelijk geacht nadere informatie op te vragen van de behandelend cardioloog en longarts van werknemer. De bedoelde informatie is door de medische dienst van UWV ontvangen, maar uit de stukken blijkt niet dat die informatie door de verzekeringsarts is gezien en dat dit tot een nadere afgeronde medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid heeft geleid. Zonder zodanige medische beoordeling kan uit de ontvangen informatie het bestaan van arbeidsongeschiktheid niet worden afgeleid. De longarts heeft vermeld dat de werknemer een verbetering laat zien en zich duidelijk fitter voelt. In de brief van de cardioloog is de conclusie getrokken dat sprake is van een stabiele situatie. In het licht van deze informatie kan niet worden uitgesloten dat UWV de periode van arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten onrechte 104 weken aaneengesloten heeft geacht. Gelet op de motiveringsplicht en hetgeen hiervoor is overwogen, wordt geoordeeld dat de verwijzing door UWV naar de rapporten van de verzekeringsarts als grond voor het bestreden besluit niet volstaat. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek berust als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en dat een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb ontbreekt. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Desalniettemin blijven de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, nu een intrekking of verlaging van een ZW-uitkering vanwege een ingesteld bezwaar of beroep van een werkgever niet eerder kan plaatsvinden dan met ingang van de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt (art. 30b lid 1 Awb), hetgeen later is dan de dag waarop de uitkering al eindigde (14 april 2014).