Rechtspraak
Betrokkene woont in Kaapverdië en ontvangt een loongerelateerde WGA-uitkering. Aansluitend heeft betrokkene recht op een vervolguitkering ter hoogte van € 391,72 bruto per maand. Bij besluit van 7 november 2013 stelt UWV vast dat op de vervolguitkering een woonlandfactor van toepassing is, en de uitkering wordt met ingang van 1 januari 2013 verlaagd naar € 302,24. De bezwaren van appellant tegen deze verlaging verklaart UWV ongegrond. De rechtbank oordeelt in beroep dat het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid (NKV) niet in de weg staat aan toepassing van de woonlandfactor. Appellant houdt in hoger beroep zijn gronden staande.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Partijen verschillen niet van mening over de vraag of de WGA-vervolguitkering geëxporteerd dient te worden, doch over de vraag of artikel 5 van het NKV toelaat of verbiedt dat deze uitkering wordt verlaagd en dus slechts deels wordt verstrekt, bij het vestigen van de woonplaats in Kaapverdië.
Artikel 5 lid 1 van het NKV luidde ten tijde in geding als volgt: ‘Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, worden de uitkeringen bij invaliditeit of ouderdom of de uitkeringen aan nabestaanden, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wetgeving van een van de Verdragsluitende Partijen, aan de uitkeringsgerechtigden verstrekt, ook indien zij hun woonplaats op het grondgebied van de andere Partij vestigen.’
De Raad ziet geen aanknopingspunten om UWV en de rechtbank te volgen in een uitleg waarbij het deels niet verstrekken van een verkregen uitkering op grond van artikel 5 van het NKV is toegestaan en het geheel niet verstrekken van een dergelijke uitkering niet is toegestaan. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat artikel 5 van het NKV geen onderscheid maakt tussen beide vormen van aantasting van de uitkering. Met de rechtbank kan worden geconstateerd dat de tekst van artikel 5 van het NKV niet identiek is aan de tekst van artikel 5 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV). In het NMV is niet alleen het intrekken doch ook expliciet het verminderen, wijzigen of schorsen van de uitkering wegens het wonen in het andere verdragsland uitgesloten. Artikel 5 van het NKV kan desalniettemin niet anders worden uitgelegd dan dat een uitkering waarop dit artikel betrekking heeft en ten aanzien waarvan de betrokkene aan alle ontstaansvoorwaarden voldoet, zonder aanpassingen aan een gerechtigde in het andere verdragsland dient te worden verstrekt. Hierbij is tevens van belang dat in de relatie met andere landen in het bilaterale sociale zekerheidsverdrag zelf is vastgelegd dat de uitkering kan worden aangepast aan het kostenniveau van het woonland of dat de export verdergaand kan worden beperkt of uitgesloten. Dit is bijvoorbeeld het geval in de artikelen 35a en 35b van het NMV en artikel 5, derde lid, van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Arabische Republiek Egypte. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd.