Naar boven ↑

Rechtspraak

Ontbinding van de bv waarbij appellant werkzaam was betekent dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd en dat appellant recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Het feit dat appellant nog enige tijd na ontbinding van de bv loon kreeg doorbetaald maakt dit niet anders.

Appellant is met ingang van 18 maart 2008 in dienst getreden bij [naam bv] (hierna: werkgeefster). Op 2 oktober 2009 is appellant wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. Werkgeefster heeft na zijn uitval loon doorbetaald aan appellant. De laatste loonbetaling vond plaats op 2 maart 2011. Bij brief van 26 september 2012 verzoekt appellant hem met ingang van 1 maart 2011 in aanmerking te brengen voor ziekengeld omdat werkgeefster met ingang van maart 2011 was gestopt loon te betalen. Daarbij vermeldt appellant dat werkgeefster op 15 oktober 2010 door de KvK was ontbonden en uitgeschreven. Bij besluit van 18 oktober 2012 stelt UWV vast dat appellant vanaf 1 maart 2011 geen recht heeft op ziekengeld omdat zijn werkgever verplicht is het loon door te betalen tijdens ziekte. Het bezwaar en beroep van appellant worden ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Partijen verschillen van mening over de vraag of UWV appellant voor zijn aanspraak op ziekengeld op grond van de ZW terecht tegenwerpt dat zijn werkgever op grond van de met hem aangegane arbeidsovereenkomst tijdens ziekte op en na 1 maart 2011 loon moet doorbetalen. Gelet op de gedingstukken moet worden geconcludeerd dat werkgeefster per 15 oktober 2010 heeft opgehouden te bestaan. Hiervan uitgaande moet worden geoordeeld dat de tussen partijen overeengekomen arbeidsovereenkomst wegens het niet langer bestaan van een van de twee contractpartijen, is geëindigd. De door UWV geschetste situatie dat een ontbonden vennootschap wel kan blijven voortbestaan doet zich hier dus niet voor. De door UWV genoemde omstandigheden dat appellant tot 1 maart 2011 loon heeft ontvangen en dat hij met de directeur-grootaandeelhouder in april 2012 de arbo-arts heeft bezocht, zijn geen aanleiding anders te oordelen. UWV heeft geen verdere acties ondernomen om meer duidelijkheid te krijgen over betalingen aan appellant tijdens ziekte en de na ontbinding van werkgeefster kennelijk nog bestaande relatie met de arbodienst. Dat sprake zou zijn van een door de directeur-grootaandeelhouder voortgezette arbeidsovereenkomst met appellant blijkt nergens uit. Aan appellant is ten onrechte geen ziekengeld uitgekeerd met ingang van 1 maart 2011. Het hoger beroep slaagt. Nu de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2011 niet in geschil is, onderzoek door UWV over de arbeidsrelatie van appellant na ontbinding van werkgeefster niets heeft opgeleverd en gelet op het tijdsverloop, ziet de Raad aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan appellant met ingang van 1 maart 2011 ziekengeld wordt uitgekeerd.