Rechtspraak
Werkneemster werkt vanaf 2006 fulltime in dienst van werkgeefster in de functie van regiocoördinator jobcoaching/arbeidskundige. Werkneemster is in het verleden behandeld voor borstkanker en kreeg daarna hartklachten. Op 23 mei 2012 is zij geopereerd en vanaf december 2012 hervat zij haar eigen werkzaamheden voor 2 uur per week in aangepaste vorm. Op 28 november 2013 vraagt werkneemster een WIA-uitkering aan. Omdat werkgeefster volgens UWV niet tijdig het re-integratieverslag met de nog ontbrekende stukken heeft aangevuld, legt UWV een loonsanctie op. Tegen de loonsanctie is geen bezwaar gemaakt. Nadat werkgeefster de ontbrekende stukken heeft ingezonden en daarmee had verzocht de opgelegde loonsanctie te bekorten, heeft de verzekeringsarts van UWV werkneemster gezien op een spreekuur en het re-integratieverslag beoordeeld. De verzekeringsarts acht aannemelijk dat werkneemster gemiddeld 6 uur per dag kan worden ingezet. De verzekeringsarts is van oordeel dat de conclusie van de bedrijfsarts, dat werkneemster maximaal 2 uur per dag en 10 uur per week belastbaar is, niet wordt ondersteund door informatie van de behandelend cardioloog en andere behandelend artsen. Een arbeidsdeskundige van UWV concludeert vervolgens dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende zijn geweest omdat werkneemster niet werkzaam is conform haar belastbaarheid. Bij besluit van 20 februari 2014 besluit UWV de loonsanctie niet te bekorten. Het door werkgeefster en werkneemster gemaakte bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het standpunt van UWV, dat geen sprake is van een bevredigend resultaat omdat werkneemster niet werkzaam is conform haar functionele mogelijkheden en dat de re-integratie-inspanningen van werkgeefster onvoldoende zijn geweest, omdat ze waren gebaseerd op een onjuiste inschatting van de bedrijfsarts van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat UWV terecht tot de conclusie is gekomen dat werkgeefster en werkneemster de functionele mogelijkheden van werkneemster te beperkt hebben ingeschat. De verzekeringsarts is van mening dat werkneemster met haar beperkingen in voor haar geschikte werkzaamheden 6 uur per dag en 30 uur per week kan werken. Gelet op wat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt, zijn de artsen op een zorgvuldige wijze tot deze conclusie gekomen en vloeit de conclusie inzichtelijk en overtuigend voort uit de gebuikte gegevens en analyse daarvan. Ook het in hoger beroep ingebrachte rapport van bedrijfs-en verzekeringsarts biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Of werkneemster inderdaad in staat zou zijn geweest 6 uur per dag te werken staat niet vast. Maar in het kader van de beoordeling van de verrichte re-integratie-inspanningen gaat het om de vraag of terecht is vastgehouden aan een maximale inzet van 2 uur per dag. Door UWV is overtuigend gemotiveerd dat op basis van de beschikbare informatie moet worden geconcludeerd dat dat uitgangspunt van werkgeefster te beperkt is geweest. Van werkgeefster en werkneemster had mogen worden verwacht dat zij zich meer hadden ingespannen om te trachten tot een grotere arbeidsprestatie van werkneemster te komen. Dat werkgeefster het advies van haar bedrijfsarts heeft gevolgd, betekent niet dat haar geen verwijt treft, omdat een werkgever volgens vaste rechtspraak verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde diensten van de door hem ingeschakelde deskundigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3338). Het hoger beroep van werkgeefster slaagt niet.