Rechtspraak
Op 9 juli 2013 meldt betrokkene, die op dat moment een WW-uitkering ontvangt, zich ziek, waarop UWV hem in aanmerking brengt voor een ZW-uitkering. Nadat er een eerstejaars ZW-beoordeling (verder: EZWb) plaatsvindt, stelt UWV vast dat betrokkene per 9 augustus 2014 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd, in welk verband er drie functies worden genoemd. Hierop herleeft de WW-uitkering. Op 15 september 2014 meldt betrokkene zich opnieuw ziek en op 28 augustus 2015 vindt er opnieuw een EZWb plaats. De arts stelt vast dat voor betrokkene meer beperkingen gelden dan tijdens de eerdere EZWb en past de in het kader van die eerdere EZWb opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan. Een arbeidsdeskundige stelt vervolgens vast dat een van de eerder bij de EZWb geselecteerde functies geen overschrijdingen in de belastbaarheid laat zien, waarop betrokkene met ingang van 19 december 2015 voor die functie hersteld wordt verklaard. UWV stelt vervolgens vast dat betrokkene per 19 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van betrokkene tegen deze beslissing worden ongegrond verklaard. Het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit wordt echter gegrond verklaard, nu UWV volgens de rechtbank een onjuiste arbeidsmaatstaf heeft gehanteerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA of op grond van de WAO (art. 19 lid 4 ZW). In zijn uitwerking heeft een EZWb dezelfde effecten als een WAO- of WIA‑beoordeling. Allereerst wordt beoordeeld of betrokkene nog geschikt is voor zijn eigen, laatstelijk verrichte, werk. Als dat niet het geval is wordt, zo veel mogelijk aansluitend bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet WIA, aan de hand van geschikte functies vastgesteld of betrokkene beschikt over een voldoende resterende verdiencapaciteit. Het ligt voor de hand om bij een ziekmelding vier weken na een EZWb een gelijke uitzondering aan te nemen op de vaste rechtspraak van de Raad dat onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWb – als betrokkene niet in enig werk heeft hervat – is dan ook gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies. UWV heeft dus de juiste arbeidsmaatstaf gehanteerd. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd.