Rechtspraak
Appellante is de rechtsopvolger van B.V. B.V. is sinds 1 januari 2008 eigenrisicodrager als bedoeld in de Wet WIA. Bij besluit van 10 december 2012 doet UWV appellante een overzicht van de WGA-uitkeringen toekomen die onder haar risico vallen. Appellante maakt bezwaar. Bij besluit van 22 november 2013 verklaart UWV het bezwaar van appellante ongegrond. Volgens UWV brengt het op 1 januari 2008 aangevangen eigenrisicodragerschap van appellante met zich dat zij zorg draagt voor de al voor deze datum ingegane uitkeringen die nog geen tien aar hebben geduurd. Dit inlooprisico geldt als de werknemer op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid tot de werkgever in dienstbetrekking stond. De in de overzichten genoemde werknemers voldoen aan voornoemde voorwaarde, zodat de aan hen uitbetaalde uitkeringen op appellante verhaald moeten worden. Krachtens de Wet WIA dienen uitgekeerde WGA-uitkeringen naar rato aan appellante te worden toegerekend. Voordat appellante eigenrisicodrager werd, hebben namelijk enkele overnames van supermarkten plaatsgevonden door derden. Ten tijde van die overnames was appellante echter nog geen eigenrisicodrager. De Belastingdienst heeft de overgang van de onderneming doorgegeven aan UWV en heeft bij gedeeltelijke overgang tevens het overnamepercentage vermeld. UWV heeft zich aan dit overnamepercentage gehouden. Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep van appellante ongegrond. Daarbij onderschrijft de rechtbank het door UWV geschetste wettelijke kader en is UWV terecht uitgegaan van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat geen sprake is van een gedeeltelijke overgang van onderneming met betrekking tot de verkoop van [naam B.V.], maar van een volledige overgang van onderneming. De uitkeringslasten van de werknemers die werkzaam waren bij deze zelfstandige groep moeten daarom geheel aan B.V. [naam koper] worden toegerekend. Mocht sprake zijn van een gedeeltelijke overgang, dan betwist appellante de motivering van UWV met betrekking tot de overnamepercentages.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Aan de hand van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vraag of de onderneming na overgang haar identiteit heeft behouden dient te worden nagegaan of sprake is van een voergang van onderneming. Van een dergelijk onderzoek en motivering geeft het bestreden besluit geen blijk. Zoals appellante terecht heeft betoogd heeft UWV het bestreden besluit uitsluitend gebaseerd op interpretatie van gegevens van de Belastingdienst en het op basis daarvan door UWV opgemaakte schema. Ingevolge jurisprudentie van de Raad gaat het bij de in dit geding van toepassing zijnde wettelijke bepalingen niet om de vraag op welke rechtspersoon bepaalde verplichtingen van fiscale en andere aard rusten, maar om de vraag welke economische eenheid een maatschappelijke bron van arbeidsverhoudingen is. Het ligt op de weg van UWV om aannemelijk te maken dat niet aan de eisen voor overgang van onderneming is voldaan en, indien het gebruikmaakt van gegevens van de Belastingdienst, deze zodanig te presenteren dat de juistheid daarvan door betrokkene en de rechter kan worden getoetst. De Raad oordeelt dat aanleiding bestaat dat het beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld en vernietigt zodoende het besluit van UWV en verklaart het beroep gegrond én draagt UWV tevens op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.