Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV laat na een zorgvuldig, deugdelijk medisch onderzoek te verrichten naar de (laattijdige) ziekmelding met terugwerkende kracht door werknemer en heeft onvoldoende oog voor de gevolgen voor de voormalig werkgever.

Werknemer meldt zich op 31 oktober 2012 met terugwerkende kracht per 14 oktober 2009 bij UWV ziek en verzoekt om, na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken, hem een Ziektewet- en IVA-uitkering toe te kennen. Ter onderbouwing van de ziekmelding per 14 oktober 2009 overlegt werknemer een brief van 14 januari 2013 van psychiater W. Bohlmeijer waarin deze vermeldt dat hij werknemer op 14 oktober 2009 heeft gezien in verband met ernstige psychische klachten die zich hebben gemanifesteerd op het werk en die geleid hebben tot zijn uitval. Bij besluit van 21 januari 2013 kent UWV aan werknemer met ingang van 14 oktober 2009 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe omdat sprake is van nawerking op grond van artikel 46 van de ZW. Vervolgens stelt UWV vast dat voor werknemer met ingang van 12 oktober 2011 een recht op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is toegekend tot 12 oktober 2012.

Appellante (voormalig werkgever) maakt tegen het besluit van 26 februari 2013 bezwaar en voert aan dat werknemer zich niet ziek heeft gemeld noch bij de werkgever noch in de periode na het ontslag. In de periode tussen het ontslag en de ziekmelding heeft werknemer gewerkt waardoor er geen sprake van ziekte is. Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaart UWV bij besluit van 1 november 2013 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 februari 2013 ongegrond. Appellante stelt beroep in tegen het bestreden besluit 1 en voert in dat verband aan dat werknemer niet voldoet aan de voorwaarden van nawerking als bedoeld in artikel 46 lid 1 onderdeel b van de ZW zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde. Omdat het dienstverband slechts één maand heeft geduurd, van 1 september tot 29 september 2009 en werknemer zich niet binnen acht dagen nadat het dienstverband is beëindigd heeft ziek gemeld, valt de ziekmelding per 14 oktober 2009 niet binnen de nawerking zoals bepaald in voormeld artikel. Het verweer van appellante heeft succes. UWV stelt alsnog vast dat de werknemer geen recht heeft op ziekengeld, respectievelijk een WIA-uitkering. Vervolgens overlegt werknemer een brief van 2 september 2014 van de huisarts bij UWV waarin deze arts te kennen heeft gegeven dat werknemer zich al op 1 oktober 2009 bij hem heeft ziek gemeld. Hierop heeft UWV bij gewijzigd besluit van 5 november 2014 (bestreden besluit 2) vastgesteld dat werknemer niet per 14 oktober 2009 maar al per 1 oktober 2009 arbeidsongeschiktheid was zodat werknemer alsnog aan de voorwaarden van de nawerking heeft voldaan en aldus (toch) recht heeft op ziekengeld. Appellante heeft de rechtbank te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in het bestreden besluit 2 vanwege de plots door werknemer gewijzigde en de door UWV voetstoots geaccepteerde ingangsdatum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 14 oktober naar 1 oktober 2009 waardoor (alsnog) de nawerking van toepassing is. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met appellante, en anders dan de rechtbank, wordt overwogen dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert. Niet is gebleken dat UWV een zorgvuldig, deugdelijk medisch onderzoek heeft verricht naar de (laattijdige) ziekmelding met terugwerkende kracht op 14 oktober 2009 door werknemer. Evenmin heeft UWV de bewijsrechtelijke positie van werknemer onderkend toen hij, nadat UWV het besluit van 30 juli 2014 had genomen, met de brief van 2 september 2014 van de huisarts is teruggekomen van de eerste ziektedag van 14 oktober 2009 en deze heeft verschoven naar 1 oktober 2009. Het is aan werknemer om aannemelijk te maken dat de aanvang van de eerste ziektedag eerder ligt dan 14 oktober 2009. Met de (wijze van opstelling van de) brief van 2 september 2014 van de huisarts, is dit door werknemer vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft UWV naar de nadere ziektedag van 1 oktober 2009 een onderzoek ingesteld; UWV is voetstoots van de brief van 2 september 2014 van de huisarts uitgegaan. Voorts berust het standpunt dat de arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk 104 weken heeft voortgeduurd, niet op een objectief medische grondslag. De enkele verwijzing door UWV naar de brieven van de psychiater en huisarts is daartoe onvoldoende. Bij de vraag of de wachttijd is volgemaakt, dient niet alleen de grondslag van de ziekmelding te worden onderzocht maar ook of nadien behandeling is gevolgd dan wel of andere omstandigheden die erop wijzen dat de ongeschiktheid voor het eigen werk 104 weken heeft voortgeduurd. Verder is door UWV bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet betrokken dat werknemer na het ontslag een WW-uitkering heeft aangevraagd. Evenmin is kenbaar het door werknemer in de civielrechtelijke procedure ingenomen standpunt (vordering tot schadevergoeding wegens onregelmatig gedane opzegging van het dienstverband) gewogen. Tot slot is uit de rapporten niet gebleken dat UWV oog heeft gehad voor de gevolgen die voor appellante voortvloeien uit het standpunt van UWV. Omdat voornoemde onderzoeken ontbreken, staat niet vast dat op juiste (medische en arbeidskundige) gronden aan werknemer een loonaanvullingsuitkering is toegekend. UWV wordt opgedragen het gebrek binnen 6 weken te herstellen.