Rechtspraak
Werknemer is als internationaal vrachtwagenchauffeur werkzaam in dienst van appellante en wordt in 2003 ziek (Diabetes Mellitus type 2 (DM)). Bij besluit van 19 november 2004 wordt werknemer aangewezen als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet rea) met ingang van 13 december 2004 voor de duur van vijf jaar. Met ingang van 13 juni 2005 treedt werknemer opnieuw in dienst van appellante. Op verzoek van appellante verlengt UWV de aanwijzing van werknemer als arbeidsgehandicapte in 2009 met vijf jaar (tot 13 december 2014), zodat werknemer ook voor deze periode bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht op ziekengeld heeft op grond van artikel 29b ZW (no-riskpolis). Op 2 september 2014 verzoekt appellante opnieuw voor een periode van vijf jaar om toepassing van artikel 29b ZW. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wijst UWV dit verzoek af, omdat uit het medisch onderzoek niet blijkt dat werknemer door ziekte of handicap op dat moment een verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten. Het bezwaar en beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit artikel 29c ZW volgt dat verlening van een no-riskpolis mogelijk is, indien de ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel van UWV nog bestaat. Uit artikel 29c ZW volgt voorts niet dat de vraag of sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten, is gebonden aan een bepaalde periode in het verleden. De tekst van artikel 29c ZW schrijft niet dwingend voor dat slechts de voorgaande no-riskperiode relevant is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. Er kan dan ook niet worden volstaan met een beoordeling aan de hand van wat zich heeft voorgedaan gedurende de laatste no-riskperiode. Op de datum waarop het al dan niet verlengen aan de orde is, dient een inschatting te worden gemaakt van het te verwachten risico. Daartoe dient zorgvuldig te worden onderzocht wat de precieze aard is van de klachten van de betrokken werknemer, wat de ernst is van de aandoening waaruit deze klachten voortvloeien, hoe deze aandoening zich, gelet op algemeen aanvaarde medische inzichten, pleegt te ontwikkelen en of bij deze werknemer bepaalde factoren een rol spelen die maken dat de verwachting ten aanzien van deze werknemer afwijkt van de verwachting in het algemeen. In dat kader dient zo nodig informatie te worden ingewonnen bij de behandelend sector. Naar het oordeel van de Raad had de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gegeven omstandigheden aanleiding behoren te vinden inzicht te krijgen in de gegevens van de internist en de oogarts over de laatste jaren, onder meer over mogelijke ontwikkelingen in de van belang zijnde waardes en van de oogafwijking, om op basis van die gegevens een verantwoorde inschatting te maken van de prognose voor de komende tijd. Nu zodanige informatie niet is ingewonnen door de verzekeringsartsen moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en een voldoende grondslag voor dat besluit ontbreekt. De Raad ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:51d Awb, UWV op te dragen deze gebreken te herstellen.