Rechtspraak
Betrokkene is na beƫindiging van zijn dienstverband in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) stelt UWV vast dat betrokkene per 25 juli 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Bij beslissing op bezwaar van 20 november 2014 is dat besluit gehandhaafd. De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene bij uitspraak van 26 augustus 2015 ongegrond. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 januari 2017 stelt UWV vast dat het recht op ziekengeld niet per 25 juli 2014 maar per 21 december 2014 wordt beƫindigd. Bij uitspraak van de Raad van heden in zaak 15/6564 ZW is de uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2015 vernietigd, het besluit van 20 november 2014 vernietigd en het beroep van betrokkene tegen dat besluit van 16 januari 2017 ongegrond verklaard. Vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving heeft betrokkene zich op 22 september 2014, na een auto-ongeval, opnieuw ziek gemeld met toegenomen (nek)klachten en psychische klachten. Op 19 november 2014 heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft hem per 20 november 2014 weer geschikt geacht voor de functies die bij de EZWb als passend voor hem waren aangemerkt. Vervolgens stelt UWV bij besluit van 19 november 2014 vast dat betrokkene per 20 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. UWV verklaart het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit ongegrond. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 19 november 2014 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank was van oordeel dat het op de weg van de verzekeringsarts had gelegen om een door betrokkene gemaakte afspraak bij PsyQ, waarvan de verzekeringsarts op de hoogte was, af te wachten. Volgens de rechtbank was niet uit te sluiten dat betrokkene op 20 november 2014 psychisch meer beperkt was dan door UWV was aangenomen. Nu ook geen nader onderzoek is gedaan naar de uitkomsten van de afspraak bij PsyQ en betrokkene inmiddels per 17 maart 2015 wegens psychische klachten niet langer arbeidsgeschikt was, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. De rechtbank heeft bepaald dat appellant per 20 november 2014 niet geschikt was voor de in aanmerking komende arbeid en aanspraak had op een ZW-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. UWV heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om het volgens de rechtbank bestaande gebrek aan zorgvuldigheid in de besluitvorming te herstellen. Om te bepalen tot welk gevolg dit leidt, is eerst nodig dat de Raad een oordeel geeft over het bestreden besluit. De rechtbank wordt niet gevolgd in het oordeel dat UWV een afspraak van betrokkene met PsyQ had moeten afwachten. UWV heeft met juistheid betoogd dat de verzekeringsarts op 19 november 2014 op grond van het verrichte lichamelijke en psychische onderzoek kon concluderen dat betrokkene niet arbeidsongeschikt was. De psychische klachten van betrokkene zijn kenbaar en inzichtelijk in de beoordeling betrokken, evenals de psychisch lichte belasting van de in aanmerking te nemen arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was volgens zijn rapport van 17 februari 2015 bij de hoorzitting aanwezig, was op de hoogte van de voorgeschreven medicatie en van de intake bij PsyQ, die pas op 19 januari 2015 had plaatsgevonden en waarvoor toen nog een vervolgafspraak moest worden gemaakt. Uit het rapport blijkt dat deze verzekeringsarts eveneens psychisch onderzoek heeft gedaan, waarbij melding is gemaakt van een wat gedaalde stemming, vooral reactief, maar geen ernstig depressief toestandsbeeld, en waarmee deze arts betrokkene eveneens in staat achtte de maatgevende arbeid te verrichten. Met het gemotiveerd weergegeven standpunt kan worden ingestemd. De door UWV geaccepteerde hernieuwde ziekmelding van 17 maart 2015 leidt niet tot een ander oordeel. Zoals UWV met juistheid heeft aangevoerd, blijkt uit het medisch rapport ZW van 17 april 2015 dat bij betrokkene bij onderzoek sprake was van een depressie met vitale kenmerken. De in het rapport van de verzekeringsarts weergegeven bevindingen over de psychische situatie van betrokkene op dat moment, waaronder algeheel verlies aan interesse, uitgebluste gevoelsuitingen en amper moduleren, slaapstoornissen, vermoeidheid en terugkerende gedachten aan de dood, kunnen in het licht van de eerdere gegevens uit de rapporten van de verzekeringsarts van 19 november 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2015 niet als motivering dienen voor het oordeel dat de beoordeling onzorgvuldig of onjuist is geweest over de datum 20 november 2014. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.