Rechtspraak
Belanghebbende is voor 37,5 uur per week in dienst bij appellante. Wegens lichamelijke en psychische klachten valt zij uit met ingang van 11 maart 2013. Op 10 december 2014 vraagt zij een WIA-uitkering aan. Na beoordeling van de re-integratie-inspanningen wordt bij besluit van 11 februari 2015 door UWV een loonsanctie opgelegd tot 18 maart 2016 wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van appellante en het gebrek van een deugdelijke grond voor dat verzuim. Appellante maakt tegen dat besluit bezwaar. Bij beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) verklaart UWV het bezwaar ongegrond. Het rapport van de verzekeringsarts en dat van de arbeidsdeskundige liggen daaraan ten grondslag. Bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Volgens de rechtbank zijn er geen medische stukken van behandelaars waaruit blijkt dat er geen mogelijkheden voor belanghebbende zijn om te re-integreren in loonvormende arbeid. De rechtbank is van oordeel dat UWV voldoende heeft gemotiveerd dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In hoger beroep stelt appellante dat zij voldoende heeft gedaan, gezien de marginale mogelijkheden van belanghebbende, om haar te re-integreren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter heeft UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. De beoordeling van het resultaat staat daarbij voorop. Bij een bevredigend resultaat hebben werkgever en werknemer in redelijkheid tot de ondernomen re-integratie-inspanningen kunnen komen. Als geen bevredigend resultaat is behaald, wordt gekeken naar wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Volgens bestendige rechtspraak dient UWV, als geen sprake is van een bevredigend resultaat, aannemelijk te maken dat werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat dit zonder deugdelijke grond is geschied, en dient UWV dat deugdelijk te motiveren. Door de complexiteit van de problematiek van belanghebbende – die wordt gekenmerkt door meerdere terugvallen en steeds diepgaander onderzoek – volgt de Raad UWV niet in zijn standpunt dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. UWV heeft appellante verweten dat de bedrijfsarts van appellantes arbodienst proactiever had moeten handelen. De bedrijfsarts had zijn oordeel onder meer gebaseerd op bevindingen van externe deskundigen. In het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – waar UWV zijn motivering grotendeels op baseert – is niet overtuigend gemotiveerd dat de bedrijfsarts niet van de juistheid van de bevindingen van de externe deskundigen uit mocht gaan. Daarbij heeft appellante meerdere re-integratiebureaus ingeschakeld en heeft zij aan de adviezen van deskundigen uitvoering gegeven. UWV heeft appellante ten onrechte verweten dat zij zich voor de re-integratie van belanghebbende onvoldoende heeft ingespannen. Het bestreden besluit en de loonsanctie worden daarom niet gedragen door een deugdelijke motivering. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en oordeelt dat het besluit van 11 februari 2015 moet worden herroepen.