Naar boven ↑

Rechtspraak

Artikel 8 EVRM staat niet in de weg aan het beëindigen van de WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie.

Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 31 januari 2016 verzoekt hij UWV om toestemming voor verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie met behoud van zijn WW-uitkering. Hij wil van 25 februari 2016 tot en met 6 maart 2016 in Finland verblijven in verband met zorgtaken voor zijn vijfjarige dochter, die met haar moeder in Finland woont. Appellant heeft gesteld dat een onderbreking van zijn WW-uitkering gedurende deze periode een inmenging zou zijn in zijn in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vastgelegde recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven. UWV verleent geen toestemming en trekt de uitkering gedurende de betreffende periode in. Appellant maakt bezwaar tegen de twee besluiten van 29 maart 2016. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogt appellant dat artikel 8 van het EVRM met zich mee brengt dat in appellants geval van artikel 19 in de WW moet worden afgeweken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit rechtspraak volgt dat de bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt, niet zo ver strekt dat het bestuursorgaan verplicht is een betrokkene financieel in staat te stellen om het recht op gezinsleven mogelijk te maken ten aanzien van een in een ander land wonend kind. Appellant heeft opgemerkt dat deze rechtspraak van de Raad betrekking heeft op verstrekkingen in het kader van de bijstandswetgeving. Er is evenwel geen aanleiding anders te oordelen over de betaling van een WW-uitkering gedurende verblijf in het buitenland. Dat voor de werkloosheidsverzekering premie verschuldigd is, doet hieraan niet af. Daarbij is van belang dat volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) aan de Staat op sociaaleconomisch terrein een ruime beoordelingsmarge toekomt. Dat appellant, zoals hij gesteld heeft, ook tijdens zijn verblijf in Finland aan zijn sollicitatieverplichting kan voldoen en beschikbaar blijft om arbeid te aanvaarden, leidt niet tot een ander oordeel.