Naar boven ↑

Rechtspraak

De rechtbank heeft loonsanctie terecht herroepen. Vertraging in het re-integratieproces leidt niet tot het oordeel dat werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

Appellant is laatstelijk werkzaam als sporthalbeheerder voor 38 uur per week. Hij is op 22 oktober 2013 voor dat werk uitgevallen. Nadien heeft hij zijn werkzaamheden in (lichte) deeltaken tot 20 uur per week hervat. In een rapport van 27 mei 2014 concludeert een door de werkgeefster ingeschakelde arbeidsdeskundige dat appellant is aangewezen op re-integratie bij een andere werkgever. Appellant wordt op 17 juli 2014 aangemeld bij re-integratiebedrijf X en op 6 oktober 2013 ondertekenen partijen een ‘Trajectaanpak 2e spoor’. Uit een in april 2015 door de werkgever aangevraagd deskundigenoordeel blijkt dat de re-integratie-inspanningen tot dan toe onvoldoende zijn geweest. Vlak daarna start appellant aan een opleiding bij een opleidings- en bemiddelingsbureau. In het kader van de WIA-aanvraag legt UWV een loonsanctie op aan de werkgever. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit wordt ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de werkgeefster tegen het loonsanctiebesluit herroepen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de totale vertraging in de re-integratie van appellant uitkomt op twee perioden van ongeveer één maand. Mede in aanmerking genomen de relatief geringe omvang van werkgeefster, is de rechtbank al met al tot de conclusie gekomen dat werkgeefster niet in redelijkheid kan worden verweten onvoldoende re-integratie-inspanningen te hebben verricht. Appellant gaat in hoger beroep; UWV legt zich neer bij de uitspraak.

De Raad komt tot de volgende beoordeling. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het herroepen van de loonsanctie ertoe heeft geleid dat de WIA-uitkering van appellant op een eerder moment, namelijk aan het einde van de reguliere wachttijd van twee jaar, is ingegaan. Daarmee heeft appellant in deze zaak een toereikend procesbelang. De Raad onderschrijft verder de overwegingen van de rechtbank. De werkgever heeft na het verschijnen van het arbeidskundig rapport van 27 mei 2014 vrij lang gewacht met het ondernemen van actie. De inschrijving bij het re-integratiebedrijf en het vervolggesprek hadden eerder kunnen plaatsvinden. Daarmee is dan weer niet gezegd dat, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aangenomen, in dat geval zowel de intake als de totstandkoming van een trajectplan per definitie nog voorafgaand aan de vakantie van appellant hun beslag zouden hebben gekregen. Wat betreft het traject bij het opleidingsbureau acht de Raad het met de rechtbank niet onbegrijpelijk dat werkgeefster nadere informatie heeft willen inwinnen alvorens hiervoor het groene licht te geven, met name op het punt van de voorgehouden baangarantie en de gevolgen daarvan voor de arbeidsovereenkomst met appellant. Los van de vraag hoeveel tijd daar dan mee gemoeid mocht zijn, ook in aanmerking genomen dat het opleidingsbureau de onduidelijkheid op dit punt kennelijk niet heeft kunnen wegnemen, is in dit verband van belang dat het hier een door appellant voorgesteld traject betrof dat liep naast het traject bij X. Het traject bij X is gedurende de periode van het overleg met het opleidingsbureau voortgezet en heeft, zoals appellant ter zitting van de Raad heeft bevestigd, gedurende die periode onverminderd tot sollicitaties geleid. De rechtbank heeft al met al met juistheid geoordeeld dat UWV de loonbetalingsverplichting ten onrechte heeft verlengd. Het hoger beroep slaagt niet.