Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20 september 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2751
werknemer/Akzo Nobel Nederland BV
Bij arrest van 1 februari 2008 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat op een werkgever op grond van artikel 7:611 BW een 'verzekeringsplicht' rust (zie: AR 2008-0070). In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of Akzo haar zorgplicht heeft geschonden door, zoals werknemer heeft gesteld, geen behoorlijke verzekering voor hem af te sluiten. Voor het beantwoorden van de vraag of Akzo inderdaad haar zorgplicht heeft geschonden, heeft het hof een deskundige benoemd (prof. Kamphuisen). Het hof heeft aan de deskundige ter beantwoording de vraag voorgelegd wat ten tijde van het ongeval (op 30 september 1996) de mogelijkheden waren voor Akzo zich ten behoeve van haar werknemers te verzekeren tegen het risico op letselschade (waaronder gevolgschade), overige materiële en immateriële schade van die werknemers als gevolg van een verkeersongeval aan de werknemer als bestuurder in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen (vraag A). Voorts heeft het hof de deskundige gevraagd wat deze kon meedelen over de beschikbaarheid van (onder meer) de onder A genoemde verzekeringen in 1996 (vraag C). Volgens de deskundige zou van de in beginsel in aanmerking komende verzekeringen alleen de Schadeverzekering Inzittenden (SVI) de schade zoals hier aan de orde hebben vergoed. Blijkens het deskundigenbericht werd in 1996 de SVI door enkele verzekeraars gevoerd. Er bestond destijds echter volgens de deskundige voor Akzo geen mogelijkheid om een SVI af te sluiten voor werknemer in enigerlei collectieve vorm. In 1996 zou voor een individuele auto het kopen van een SVI door de werkgever alleen mogelijk zijn geweest tezamen met een WAM-/cascoverzekering voor die auto en zou de bestaande verzekering van de werknemer beëindigd hebben moeten worden. Indien werknemer dat had gewild zou voor hem individueel een SVI-dekking op de markt verkrijgbaar zijn geweest bij een klein aantal verzekeraars. Voor de stelling dat de SVI in 1996 al ‘gebruikelijk’ was, vindt de deskundige onvoldoende onderbouwing in het verzamelde feitenmateriaal. Werknemer stelt zich bij memorie naar aanleiding van dit deskundigenbericht op het standpunt dat Akzo op grond van artikel 7:611 BW werknemer had moeten informeren over dit onverzekerde risico.
Het hof oordeelt als volgt. Naar het oordeel van het hof rustte op Akzo anno 1996 echter niet een dergelijke vergaande informatieplicht, nu uit het deskundigenbericht volgt dat de SVI in dat jaar op zichzelf vrij onbekend was, slechts door een handvol verzekeraars werd gevoerd en bij tussenpersonen relatief onbekend was. Ook volgens werknemer zélf werd de (individuele) SVI in 1996 niet op grote schaal aangeboden. In dit geval gaat het om een zorgplicht van Akzo die nader wordt ingevuld met inachtneming van de in 1996 bestaande verzekeringsmogelijkheden. Uit het deskundigenbericht volgt dat de SVI ten tijde van het ongeval in 1996 dekking bood voor schade zoals hier aan de orde van een werknemer als werknemer, maar dat het voor Akzo niet mogelijk was om dit verzekeringsproduct toentertijd voor haar werknemers (of een groep daarvan) collectief in te kopen. De SVI was in 1996 geen gebruikelijk (zelfs een vrij onbekend) verzekeringsproduct, zodat het beginsel van goed werkgeverschap niet meebracht dat Akzo een SVI voor werknemer afsloot. Akzo had de SVI om dezelfde reden niet onder de aandacht van werknemer behoeven te brengen. Akzo heeft derhalve haar zorgplicht niet geschonden.