Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11 december 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY5973
Eurotech Aluminium Castings B.V./werknemer
(Voortzetting van AR 2012-0689.) Werknemer (53 jaar) is op 10 november 1997 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als smelter/gieter in dienst getreden van Eurotech. Werknemer heeft zich in februari 2009 ziek gemeld. Hij is kort daarop in voorlopige hechtenis genomen tot omstreeks 27 april 2009. Eurotech heeft op 19 maart 2009 het UWV op grond van bedrijfseconomische redenen toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst op te zeggen ten aanzien van acht werknemers werkzaam bij Eurotech en Eurotech Systems & Parts BV (dochter in Tjechië), waaronder werknemer. De arbeidsovereenkomst met werknemer is per 1 juli 2009 opgezegd. Aan werknemer is een vergoeding betaald. De beëindigingsvergoeding bestond uit een persoonlijk budget van € 9.600 waarop 12% per maand in mindering is gebracht in verband met een aan werknemer aangeboden outplacementtraject. De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van het gevolgencriterium en heeft Eurotech veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 42.000. Zowel werknemer als Eurotech zijn tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een valse of voorgewende grond, hieruit bestaande dat hij ten tijde van het ontslag geen smelter/gieter was, maar de functie vormautomaat vervulde. Voorts heeft de kantonrechter ten onrechte het causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk afgewezen. Het hof heeft werknemer op beide punten een bewijsopdracht gegeven.
Het hof oordeelt thans als volgt. Het hof is van oordeel dat werknemer niet heeft bewezen dat hij in 2009 hoofdzakelijk als operator seiatsu vormautomaat werkzaam was. Dit betekent dat Eurotech de functie van werknemer tegenover het UWV WERKbedrijf niet onjuist heeft gekwalificeerd. Er is derhalve geen sprake van een valse dan wel voorgewende reden in de zin van artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub a BW. De eerste grief faalt derhalve. Het door werknemer gevorderde bedrag ter zake smartengeld ad € 40.000 dat door hem is gevorderd in het kader van de door hem gestelde valse reden voor het ontslag, zal worden afgewezen.
Met betrekking tot het gevolgencriterium oordeelt het hof als volgt. De leeftijd (50 jaar ten tijde van het ontslag) en de duur van het dienstverband (bijna 12 jaar), het goed functioneren van werknemer en de reden van het ontslag (bedrijfseconomisch) staan vast. Wat nog beslist moet worden is of de arbeidsongeschiktheid werkgerelateerd is, dan wel dat de arbeidsongeschiktheid ten tijde van het ontslag voorzienbaar was. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub b BW. Door bedrijfseconomische omstandigheden was Eurotech genoodzaakt acht werknemers te ontslaan, onder wie werknemer. Zij heeft een sociaal plan opgesteld om de gevolgen van de ontslagen te verzachten en heeft op basis daarvan werknemer een outplacementtraject aangeboden en een beëindigingsvergoeding betaald van € 5.888 bruto. Ondanks het feit dat voor werknemer de kansen op de arbeidsmarkt beperkt zijn, is het hof per saldo van oordeel dat de (voor Eurotech ten tijde van het ontslag voorzienbare) gevolgen van de opzegging voor werknemer, mede in aanmerking genomen de door Eurotech getroffen voorzieningen, voor hem niet te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Eurotech bij opzegging.