Rechtspraak
(Vervolg op AR 2012-1038 en AR 2013-0188.) Bij eerdere (tussen)arresten heeft het hof geoordeeld dat Trajekt verboden onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen in de beloning. Het hof heeft evenwel overwogen dat werkneemster niet reeds vanaf het moment van indiensttreding (1 september 2000) recht heeft op een hoger loon dan haar is toegekend, maar pas vanaf het moment dat ervan uitgegaan dient te worden dat ongelijke behandeling heeft plaatsgevonden naar geslacht, te weten vanaf het moment dat de maatman een hoger loon is toegekend (1 juni 2001) dan werkneemster, terwijl niet is komen vast te staan dat daar een objectieve rechtvaardiging aan ten grondslag lag. Hiermee heeft het hof op een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. De zaak werd aangehouden voor herberekening van de loonvordering. In dit arrest stelt werkneemster zich nogmaals op het standpunt dat reeds vanaf datum indiensttreding het hogere loon verschuldigd is.
Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster heeft het hof verzocht terug te komen van deze bindende eindbeslissing. Het hof ziet daartoe geen aanleiding omdat niet valt in te zien dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daartoe dient het volgende, in aanvulling op hetgeen het hof reeds in het eerdere tussenarrest heeft overwogen. Kort gezegd, heeft werkneemster gewezen op gebruik van het woord ‘pleegt’ in artikel 7 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, welke term volgens haar duidt op een ruimere strekking dan het daadwerkelijke moment van betaling. Het hof ziet in hetgeen in deze procedure is gesteld echter geen aanknopingspunt(en) om te veronderstellen dat reeds voor 1 juni 2001 mannen beter pleegden te worden beloond door Trajekt dan vrouwen, met andere woorden, dat dit voor die datum al gewoon was bij Trajekt.