Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 juli 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:2004
werkneemster/Tempo-Team Projecten en Waterschap Brabantse Delta
Werkneemster is sinds 23 augustus 2010 op basis van een uitzendovereenkomst met Tempo-Team ter beschikking gesteld aan Brabantse Delta. Haar zesde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd Fase B loopt tot 31 december 2013. In oktober heeft overleg plaatsgevonden tussen Tempo-Team, Brabantse Delta en werknemer over de einddatum van de detachering. Op 2 januari 2014 heeft werkneemster zich gemeld bij Brabantse Delta en werkzaamheden verricht. Vanaf 10 januari 2014 laat Brabantse Delta werkneemster niet meer binnen, omdat zij van mening is dat de detacheringsovereenkomst per 1 januari 2014 is geƫindigd. Werkneemster heeft zowel Tempo-Team als Brabantse Delta in rechte betrokken. Zij heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over verlenging van de detachering per 1 april 2014, althans dat werkneemster het aanbod van partijen om de detachering tot 1 april 2014 dan wel tot 21 maart 2014 te verlengen stilzwijgend heeft aanvaard, althans dat de detachering stilzwijgend door partijen is voortgezet en dat zij een arbeidsrelatie met Brabantse Delta heeft.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat alle grondslagen van de vorderingen van werkneemster op Tempo-Team zijn terug te voeren op stellingen die er kort gezegd op neerkomen dat mededelingen en uitlatingen van Brabantse Delta aan werkneemster, moeten worden toegerekend aan Tempo-Team, of moeten worden beschouwd als uitlatingen die gedaan zijn (mede) namens Tempo-Team. Anders dan werkneemster meent, leidt de onderhavige rechtsverhouding van artikel 7:690 BW tussen werkneemster, Tempo-Team en Brabantse Delta, niet zonder meer tot de slotsom dat mededelingen van de ene partij kunnen worden toegerekend aan de andere partij of dat deze moeten worden geacht te zijn gedaan (mede) namens die andere partij. Het hof ziet in de stellingen van partijen en in de overgelegde stukken geen, althans onvoldoende aanknopingspunten, om ervan uit te gaan dat Tempo-Team ervan op de hoogte was, of redelijkerwijs op de hoogte had moeten of kunnen zijn, dat Brabantse Delta mededelingen deed aan werkneemster die door werkneemster opgevat konden worden als aanwijzingen dat de overeenkomst na 31 december 2013 zou worden voortgezet. Van stilzwijgende voortzetting kan evenmin sprake zijn. Daarbij acht het hof cruciaal dat in casu sprake is van uitzending (anders dan in het Emergis-arrest: HR 19 oktober 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA6755)).
Met betrekking tot de vraag of tussen werkneemster en Brabantse Delta een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, oordeelt het hof als volgt. In dit geval blijkt nergens uit dat de wil van Brabantse Delta erop was gericht om zelf, dus zonder de inleenovereenkomst met Tempo-Team, werkneemster op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen. Tot slot overweegt het hof dat uit het enkele feit dat Brabantse Delta de mogelijkheid heeft om een arbeidsovereenkomst te sluiten volgens de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregeling Waterschapspersoneel, niet betekent dat zij dit ook feitelijk heeft gedaan.