Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 3 maart 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:3295
GVB Exploitatie BV/werknemer
Werknemer is in maart 2006 als buschauffeur bij GVB in dienst getreden. Eind januari 2009 is werknemer, buiten de werksfeer, betrokken geraakt bij een auto-ongeval, als gevolg waarvan hij whiplashachtige klachten heeft gekregen en arbeidsongeschikt is geworden. Daarnaast kreeg werknemer najaar 2009 zichtproblemen, waarna hij in januari 2010 een staaroperatie heeft ondergaan. Als gevolg van een en ander is re-integratie als buschauffeur – waarmee aanvankelijk wel is gestart – niet mogelijk gebleken. In 2011 krijgt werknemer uiteindelijk een loongerelateerde uitkering (WIA). GVB zegt met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst op. Thans vordert werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Naast het gevolgencriterium, beroept werknemer zich op de omstandigheden dat GVB haar re-integratieverplichtingen niet goed is nagekomen en werknemer er feitelijk heeft uitgewerkt. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer toegewezen, met dien verstande dat zij € 5.184 bruto ter zake van inkomensschade heeft toegekend en € 4.500 aan immateriële schade.
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan de rechter in eerste aanleg is het hof van oordeel dat geen sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. Dat GVB werknemer na een stage op de ICT-afdeling geen basiscursus heeft aangeboden, valt haar niet te verwijten nu uitzicht op plaatsing binnen deze afdeling niet (meer) voor de hand lag. Hetgeen werknemer overigens nog naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van zijn vorderingen is – zeker tegenover het gemotiveerde verweer van GVB – onvoldoende om (alsnog) tot het oordeel te leiden dat sprake is geweest van een kennelijk onredelijk ontslag. Het hof noemt in dit verband nog de omstandigheid dat het UWV bij brief van 23 juni 2011 heeft meegedeeld van oordeel te zijn dat GVB voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van werknemer.