Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 januari 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:96
CNV Vakmensen c.s./Connexxion openbaar vervoer N.V. c.s.
Op de dienstverbanden die de vervoersondernemingen Connexxion, Veolia en Arriva (hierna: de vervoersondernemingen) waren aangegaan met hun werknemers waren de bepalingen van de CAO Openbaar Vervoer (hierna: de cao) van toepassing. De tot dan toe geldende cao expireerde per 31 december 2007. Met het oog op een opvolgende cao hebben onder meer de vakbonden CNV en FNV (hierna: de bonden) en werkgeversvereniging Openbaar Vervoer begin 2008 onderhandelingen gevoerd. Omdat door partijen geen overeenstemming is bereikt, hebben de bonden de vervoersondernemingen collectieve acties aangezegd tegen 17 april 2008 en hun leden opgeroepen tot het voeren van die acties. Door de vervoersondernemingen zijn jegens de werknemers die hebben meegedaan aan publieksvriendelijke collectieve acties, te weten het niet verkopen en controleren van vervoersbewijzen en het staken buiten de spitsuren, sancties in de vorm van kortingen op hun salaris toegepast. De bonden vorderen primair voor recht te verklaren dat het de vervoersondernemingen niet vrij stond om kortingen toe te passen op de lonen en de loongerelateerde arbeidsvoorwaarden van de werknemers die in 2008 publieksvriendelijke collectieve acties voerden. Zij vorderen daarbij de vervoersondernemingen te veroordelen tot betaling van de ter zake ingehouden bedragen. De bonden menen dat er geen grondslag was voor de vervoersondernemingen om deze kortingen toe te passen, nu geen sprake was van ontwrichting van het bedrijf van de vervoersondernemingen. De subsidiaire vorderingen hebben onder meer betrekking op de hoogte van de door de vervoersondernemingen toegepaste kortingen. Door de kantonrechter zijn de vorderingen van de bonden afgewezen. De vervoersondernemingen waren in beginsel gerechtigd een korting toe te passen op de lonen van de werknemers die aan de publieksvriendelijke collectieve acties hebben deelgenomen. Daarnaast moet, gelet op de bevindingen van de deskundige, worden geconcludeerd dat de vervoersondernemingen door de onderhavige acties een zodanige schade hebben geleden dat de door hen toegepaste korting niet ongerechtvaardigd is geweest.
Het hof oordeelt als volgt. De stelling van de bonden dat een werkgever de stakende en de niet stakende werknemers als collectiviteit dient te beschouwen, houdt geen stand. Uit het NS-arrest (HR 30 mei 1986, NJ 1986/688) volgt immers, anders dan door de bonden is gesuggereerd, niet dat een werkgever in het geval van collectieve acties een evenredige korting moet toepassen op het loon van het voltallige personeel. Voor loonkorting bij werkwillig personeel bestaat geen aanleiding, laat staan dat de werkgever daartoe verplicht is. De stelling van de bonden dat de vervoersondernemingen niet gerechtigd waren een korting op de lonen van hun werknemers toe te passen omdat er geen sprake is geweest van een ontwrichting van de door de vervoersondernemingen geëxploiteerde bedrijven, treft ook geen doel. De vraag of de bedrijfsvoering is ontwricht speelt immers slechts een rol indien de werkgever een loonkorting wil toepassen op het loon van alle werknemers. Wanneer de werkgever, zoals in het onderhavige geval, uitsluitend een loonkorting wil toepassen op het loon van die werknemers die aan de staking hebben deelgenomen, is voldoende dat de werkgevers een aanzienlijk nadeel hebben geleden. Dat in casu de desbetreffende werknemers tijdens de publieksvriendelijke collectieve acties hun werkzaamheden in kwantitatief opzicht grotendeels hebben uitgevoerd, is niet relevant. Tegenover het uitvoeren van busritten plegen voor de vervoersondernemingen inkomsten te staan en het wegvallen daarvan ten gevolge van de gevoerde acties, levert reeds een aanzienlijk nadeel op. Ook het betoog van de bonden dat de vervoersondernemingen niet gerechtigd waren loonkortingen toe te passen omdat zij in het verleden bij vergelijkbare acties nooit eerder hadden gekort en omdat de onderhavige loonkorting niet was aangezegd, treft geen doel. De desbetreffende werknemers konden ervan uitgaan dat zij geen aanspraak hadden op loon voor zover het de tegenprestatie betrof van de door hen niet verrichte bedongen werkzaamheden. Een loonkorting impliceert bovendien een korting op loongerelateerde arbeidsvoorwaarden, zodat ook hierop gerechtvaardigd is gekort. Een beloning waarvan de hoogte afhankelijk is van de hoogte van het verschuldigde ‘gewone’ loon stijgt of daalt indien dat loon stijgt of daalt.
Met betrekking tot de stelling van de bonden dat voor de beantwoording van de vraag of de door de vervoersondernemingen toegepaste kortingen redelijk waren de omvang van de schade niet van belang is, maar dat uitsluitend moet worden gekeken naar de mate waarin de bedongen arbeid wel of niet is verricht, oordeelt het hof als volgt. Nu de publieksvriendelijke collectieve acties op zichzelf niet onrechtmatig waren, hebben de vervoersondernemingen geen recht op schadevergoeding maar behoeven zij het loon van de betrokken werknemers niet te betalen indien zij in het geheel niet hebben gewerkt. Indien die werknemers hun werkzaamheden slechts gedeeltelijk hebben verricht, kan de hoogte van de schade wel van belang zijn bij de vaststelling van de mate waarin de werknemers de bedongen werkzaamheden niet hebben verricht en de daaraan te relateren hoogte van de inhoudingen op hun loon. Nu uit het deskundigenbericht blijkt dat de vervoersondernemingen ten gevolge van de onderhavige publieksvriendelijke acties aanzienlijke schade hebben geleden, leidt dit tot de conclusie dat de door de vervoersondernemingen toegepaste kortingen niet te hoog zijn. Het standpunt van de bonden dat de deskundige de schade niet correct heeft berekend is op zichzelf juist, maar is niet van belang. Partijen waren immers overeengekomen dat de deskundige de schade niet precies behoefde te berekenen. Nu de grieven stranden wordt het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.