Rechtspraak
X/PostNL Pakketten Benelux B.V.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19 februari 2016
X/PostNL Pakketten Benelux B.V.
PostNL maakt voor de pakketverzorging gedeeltelijk gebruik van de diensten van zelfstandige pakketbezorgers (subcontractors). X heeft sinds 1 september 2011 een eenmanszaak. Op 21 oktober 2011 hebben PostNL en X na een proefperiode een ‘vervoersovereenkomst’ gesloten op basis waarvan X als subcontractor werkzaamheden heeft verricht. Bij van brief 30 september 2015 heeft PostNL de overeenkomst opgezegd, omdat X niet per 1 januari 2016 over een Eurovergunning beschikte. X is een arbeidsovereenkomst aangeboden. X heeft dat aanbod afgeslagen. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of X werkzaam is op basis van een overeenkomst van opdracht (standpunt PostNL) of op basis van een arbeidsovereenkomst (standpunt X).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het toetsingskader wordt gevormd door artikel 7:610 BW en de inhoud die daaraan is gegeven door de Hoge Raad in (onder meer) de arresten Groen/Schoevers (NJ 1998/149), ABN AMRO/Mahli (NJ 2003/124), Diosynth/Groot (NJ 2005/239), Thuiszorg Rotterdam/PGGM (NJ 2007/449) en De Gouden Kooi (NJ 2011/594) en recentelijk HR 9 oktober 2015 (JAR 2015/277). In het precontract is bepaald dat partijen geen arbeidsovereenkomst beoogden. Op grond hiervan lijkt de partijbedoeling duidelijk niet gericht te zijn geweest op het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Echter, in een situatie waarin partijen maatschappelijk en economisch als gelijkwaardig zijn te beschouwen, dient meer gewicht te worden toegekend aan de partijbedoeling zoals deze blijkt uit de tussen hen gesloten overeenkomst(en), dan in een situatie waarin sprake is van maatschappelijke ongelijkheid en economische afhankelijkheid. In dat laatste geval zijn er immers minder argumenten om betrokkenen de ongelijkheidscompensatie van het arbeidsrecht te ontzeggen. In het onderhavige geval is door partijen niets gesteld met betrekking tot hetgeen tussen hen is besproken ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, met name ten aanzien van aanspraken op WW en WIA, het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een eventuele pensioenvoorziening.
Vast staat dat X zijn bedrijf kort voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met PostNL heeft opgericht. Daar staat tegenover dat X een proefperiode van zes weken heeft gehad. Vast staat dat X niet werd beloond op basis van zijn inspanningen en/of op basis van gewerkte uren, maar op basis van het door hem geleverde resultaat. De aard van de werkzaamheden is zodanig dat ten aanzien van de inhoud van het werk weinig inhoudelijke instructie valt te geven. PostNL heeft echter ten aanzien van vrijwel alles wat met de uitvoering van het werk samenhangt, zoals de bedrijfskleding, het schoeisel en de wijze waarop de scanner voor pakjes bevestigd dient te worden aan de broekriem, gedetailleerde instructies gegeven. Hetzelfde geldt ten aanzien van de kleur en de maatvoering waaraan de bus van X dient te voldoen. Er zijn Werkinstructies en Huisregels van toepassing verklaard die ook gelden voor de werknemers van PostNL. De werkzaamheden van X werden op vaste dagen verricht. Vast staat dat X zich voor 5% van de tijd heeft laten vervangen door maximaal twee anderen. Ten aanzien van X is de kantonrechter van oordeel dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Alle omstandigheden in aanmerking genomen en afwegend, komt bij X een beeld naar voren van een subcontractor die bewust heeft gekozen voor het zelfstandig ondernemerschap, die geacht mag worden de consequenties daarvan te kunnen overzien, zich daar ook naar heeft gedragen en op het moment suprême heeft geopteerd voor afwijzing van de werknemersstatus.