Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 mei 2017
ECLI:NL:GHAMS:2017:1721

werknemer/Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

Ontslag op staande voet van buschauffeur vanwege het opnieuw verkopen van eerder verkochte vervoersbewijzen niet rechtsgeldig. Afwijzing ontbindingsverzoek. Herstel arbeidsovereenkomst.

Feiten Werknemer is werkzaam als buschauffeur. Op 16 september 2015 heeft een passagier werkgever geïnformeerd dat werknemer meerdere malen het betaalde en afgestempelde bewijs niet aan haar heeft verstrekt. In opdracht van werkgever hebben twee medewerkers van de afdeling Service & Veiligheid, E en C, op 28 september onderzoek verricht naar werknemer door als passagier mee te rijden. Zij verklaarden onder andere dat werknemer slecht leesbaar afstempelde en vroeg om het kaartje te mogen houden voor zijn kleinzoons. Werknemer heeft op 29 september verklaard dat hij door spanning soms niet goed stempelt en weleens per ongeluk twee kaartjes afscheurt. Ook verklaart hij dat hij weleens vraagt of hij het kaartje mag houden voor zijn kleinzoons. Werkgever heeft werknemer diezelfde dag geschorst. Op 1 oktober 2015 is werknemer op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 1 oktober is vermeld dat de dringende reden is dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan het achterhouden van verkochte kaartjes en het vervolgens wederom verkopen van deze aan andere passagiers. In eerste aanleg is het verzoek van werknemer tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de daarmee verband houdende verzoeken afgewezen. Werknemer komt tegen dat oordeel in hoger beroep.

Oordeel

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig

Het hof behandelt eerst de grieven van werknemer die zich richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat werkgever erin is geslaagd bewijs te leveren van het standpunt dat werknemer reeds afgestempelde vervoersbewijzen opnieuw heeft verkocht. Werkgever heeft ter ondersteuning van haar stellingen camerabeelden van 16 september 2015, de verklaringen van E en C, een kleurenkopie van het vervoersbewijs van C en een overzicht van de kaartopbrengsten van werknemer en collega-chauffeurs vanaf 1 januari 2015 overgelegd. Op de beelden is niet te zien dat werknemer afgestempelde vervoersbewijzen opnieuw verkoopt. De kleurenkopie, in samenhang met de verklaringen van C dat op het stempelvlak van het kaartje sprake was van een verdonkering van kleur en dat het kaartje al viezig was, is onvoldoende overtuigend. De verklaring van E luidt dat hij heeft waargenomen dat werknemer een kaartje licht afstempelde en dat van de passagier terugvroeg met de reden dat het voor zijn kleinzoon was. Niet is echter vast komen te staan dat werknemer gedurende langere tijd en zeer frequent vervoersbewijzen van passagiers heeft teruggevraagd. Ten slotte kan uit het overzicht van de kaartopbrengsten, nu relevante gegevens ontbreken, evenmin overtuigend worden afgeleid dat werknemer vervoersbewijzen dubbel heeft verkocht. Aldus komt het hof – anders dan de kantonrechter – tot het oordeel dat werkgever niet in haar bewijslevering is geslaagd. Daarmee is de grondslag voor de aan het ontslag ten grondslag gelegde reden komen te vervallen. Dit betekent dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.

Afwijzing voorwaardelijk ontbindingsverzoek

Werkgever heeft voor het geval dat zou worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte wegens een dringende reden met onmiddellijke ingang is opgezegd, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer (e-grond) dan wel wegens een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), zodanig dat van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door werkgever gestelde verwijten treffen naar het oordeel van het hof geen doel. De verwijten zijn niet zodanig ernstig dat zij een beroep op de e-grond rechtvaardigen. Dit betekent dat het verzoek tot ontbinding op deze grond wordt afgewezen. Werkgever heeft geen andere gronden aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat deze procedure is gevoerd, is daartoe onvoldoende. Het verzoek werkgever te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen en bepaald wordt dat dit met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2015 dient te geschieden. Eerst nadat de arbeidsovereenkomst zal zijn hersteld, heeft werknemer op de voet van artikel 7:616 BW aanspraak op loon. Dit betekent dat het verzoek van werknemer tot betaling van loon (en emolumenten) thans niet toewijsbaar is. Het hof zal het dictum echter zo formuleren dat werkgever – voor zover van toepassing bij wege van voorziening als bedoeld in artikel 7:682 lid 6 in verbinding met artikel 7:683 lid 4 BW – wordt veroordeeld tot betaling van (een bedrag gelijk aan) loon (en emolumenten), zoals in het door werknemer geformuleerde petitum besloten ligt. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling van (een bedrag gelijk aan) het loon en de overige emolumenten vanaf 1 oktober 2015 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst na herstel rechtsgeldig zal zijn geëindigd.