Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 5 november 2024
ECLI:NL:GHAMS:2024:3080
Uitleg kwijtingsbeding met toepassing van Haviltex-norm in het voordeel van werknemer. Het finaal kwijtingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst staat niet in de weg aan de aanspraak van de werknemer op het fiscaalbeding uit de arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werknemer is op 1 april 2016 in dienst getreden bij werkgeefster en als directeur tewerkgesteld bij een Franse dochteronderneming van werkgeefster. De arbeidsovereenkomst is door opzegging door werknemer per 31 december 2019 geëindigd. Op 14 mei 2020 hebben partijen vanwege een verschil van mening over de betaling van het salaris van de maand december 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op 18 januari 2021 ontving werknemer een aanslag inkomstenbelasting over 2019 van de Franse fiscus voor € 37.306 voor de uit zijn dienstverband met werkgeefster genoten inkomsten. Dit bedrag heeft werknemer op 25 maart 2021 zelf, nadat werkgeefster weigerde om dit bedrag namens hem te voldoen, aan de fiscus voldaan. Bij brief van 1 maart 2021 heeft werknemer werkgeefster verzocht het bedrag van € 37.306 aan hem te betalen. Bij brief van 2 maart 2021 heeft werkgeefster afwijzend gereageerd en gesteld dat de finale kwijting die in de vaststellingsovereenkomst was overeengekomen aan de betaling in de weg staat. De kantonrechter heeft onder meer de vorderingen tot betaling van € 37.306 ter zake van de Franse aanslag IB 2019 toegewezen. Op 15 mei 2023 is de Franse aanslag IB 2019 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 5.412. Werkgeefster komt in principaal appèl op tegen de uitleg die de kantonrechter aan het kwijtingsbeding van de VSO heeft gegeven. Volgens werkgeefster dient dat beding aldus te worden uitgelegd dat ook haar fiscale verplichtingen uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst daaronder vallen.

Oordeel 

Bij de uitleg van een contractueel beding volgens de Haviltex-norm komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dat beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof kent in dat kader betekenis toe aan verschillende omstandigheden. In de arbeidsovereenkomst was bepaald dat de werknemer netto wordt uitbetaald en dat de fiscaliteit voor rekening van werkgeefster is. Werkgeefster heeft in de jaren 2016, 2017 en 2018 conform deze afspraak gehandeld en reageerde niet toen werknemer voorafgaand aan de VSO om bevestiging vroeg dat ook over 2019 artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst zou worden nageleefd. Bovendien staat in de considerans van de VSO omschreven welke geschillen partijen wilden beslechten, waarbij de fiscaliteit over 2019 niet werd genoemd, en is hierover tijdens de onderhandelingen niet gesproken. Daarnaast is in de VSO expliciet overeengekomen dat werkgeefster € 100.000 bruto, zijnde € 48.000 netto, aan werknemer zou betalen. Op basis van deze omstandigheden concludeert het hof dat de fiscale verplichtingen van werkgeefster uit de arbeidsovereenkomst niet door het kwijtingsbeding in de VSO worden bestreken. De klachten van werkgeefster rechtvaardigen geen andere uitleg. De bijzondere aard van de overeenkomst is op zich zelf geen reden voor een andere invulling van de Haviltex-norm. Verder kan de finale kwijting niet los worden gezien van de verdere inhoud van de VSO. Zij kan naar haar aard slechts betrekking hebben op het geschil waar de VSO op ziet en op wat partijen daarover hebben afgesproken. De verklaring voor recht houdt in hoger beroep stand, evenals de daarop gebaseerde vordering tot betaling van het bedrag van de Franse aanslag IB 2019, zij het tot het herziene bedrag van € 5.412. Gelet op de uitkomst van het principaal appèl is werkgeefster gehouden om alle fiscale heffingen over het inkomen van werknemer uit het dienstverband voor haar rekening te nemen. Dat geldt dus ook voor heffingen die over dat inkomen eerst na afloop van het dienstverband zijn opgelegd.