Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 oktober 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:4334
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 maart 2013 bij werkgever in dienst getreden in de functie van productiemedewerker. De overeenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd. Deze was op 28 februari 2014 verstreken. De overeenkomst is niet verlengd. Op 12 maart 2013 heeft werknemer zich ziek gemeld. De bedrijfsarts was van oordeel dat hij 40 uur per week in aangepast werk kon werken. Hij was het met dit advies niet eens. De bedrijfsarts heeft na overleg met de behandelaar het advies gehandhaafd. Bij brief van 13 september 2013 heeft werkgever werknemer laten weten dat de salarisbetaling zou worden opgeschort in afwachting van een door werknemer aan te vragen second opinion. Werkgever was van mening dat werknemer niet meewerkte aan zijn re-integratie. Werknemer heeft op 23 september 2013 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV heeft dit onderzoek niet kunnen behandelen omdat werknemer niet reageerde op berichten van het UWV. Bij dagvaarding van 14 november 2013 heeft werknemer werkgever in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2013. Werknemer stelde zich op het standpunt dat werkgever ten onrechte was overgegaan tot opschorting van zijn loonbetaling. Hij vorderde betaling van salaris vanaf 13 september 2013. Bij vonnis van 16 december 2013 heeft de kantonrechter de vordering van werknemer afgewezen en hem veroordeeld in de kosten. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Oordeel
Ook wanneer er met werknemer van uit moet worden gegaan dat hij zich op 22 november 2013 na hervatting van zijn werk bij werkgever heeft ziek gemeld, geldt het volgende. Werknemer heeft niet (voldoende) onderbouwd dat werkgever, door werknemer niet meer op te roepen voor medische controles, heeft erkend dat werknemer verhinderd was de bedongen werkzaamheden dan wel aangepaste werkzaamheden uit te voeren wegens ziekte en daarom zijn loonvordering ook zonder een verklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW dient te worden toegewezen. Werknemer heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat op 22 november 2013 sprake was van (nieuwe) omstandigheden en of (nieuwe) medische beperkingen op grond waarvan werkgever in redelijkheid had moeten twijfelen of de bevinding van de bedrijfsarts op 21 november 2013, dat werknemer belastbaar is voor eigen werk, ongewijzigd zou blijven. De grief faalt. Met grief 2 betoogt werknemer dat van hem niet kon worden gevergd dat hij een verklaring overlegde als bedoeld in artikel 7:629a BW, omdat hij niet in staat was adequaat te reageren op verzoeken/de oproep van het UWV voor een dergelijk onderzoek. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer, ook wanneer er met hem van uit moet worden gegaan dat uit het rapport van de instelling van 15 januari 2014, bij wie werknemer vanaf 27 november 2013 onder behandeling was, blijkt dat werknemer niet tot adequaat reageren en functioneren in staat was – hetgeen in het rapport zelf niet met zoveel woorden staat – niet (voldoende) onderbouwd op welke grond of passage uit dat rapport blijkt dat hij op of kort na 26 september 2013 maar uiterlijk 30 september 2013 geen gevolg kon geven aan het verzoek/de oproep van het UWV. Het blijkt in ieder geval niet uit de door werknemer geciteerde passages. Daarbij is mede van belang dat werknemer nog op 24 september 2013, alsmede in oktober en november 2013 gehoor gegeven heeft aan oproepen van de bedrijfsarts. Voorts geldt dat werknemer in het geheel niet heeft gesteld op welke grond uit de omstandigheden dat hij in Spanje gedwongen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis volgt dat hij niet adequaat op het verzoek/de oproep van het UWV in september 2013 kon reageren. De door werknemer overgelegde stukken aangaande zijn opname in Spanje zien op een periode sinds 21 februari 2014. Uit de door werknemer overgelegde correspondentie volgt niet dat werknemer geen gevolg kon geven aan het verzoek/de oproep van het UWV in september 2013. Het was aan werknmer te onderbouwen op welke grond uit voornoemde stukken volgt dat hij op of kort na 26 september 2013 maar uiterlijk 30 september 2013 niet adequaat kon reageren op het verzoek /de oproep van het UWV. Werknemer heeft dit niet gedaan. Gezien het voorgaande heeft werknemer niet (voldoende) onderbouwd dat van hem niet kon worden gevergd dat hij een verklaring overlegde als bedoeld in artikel 7:629a BW, omdat hij niet in staat was adequaat te reageren op het verzoek/de oproep van het UWV voor een dergelijk onderzoek. Bewijslevering is daarmee niet aan de orde. Gezien het falen van de grieven 1 en 2 is de slotsom dat zowel de primaire als subsidiaire loonvordering dient te worden afgewezen.