Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 februari 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:580
Feiten
Werknemer is op 12 oktober 2010 in dienst getreden bij Investinfuture Holding B.V. (hierna: IIF Holding) en was laatstelijk werkzaam als algemeen directeur. Op 22 september 2016 is werknemer in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van IIF Holding ontslag aangezegd als bestuurder. In verband met zijn ontslag heeft werknemer de transitievergoeding ontvangen. Werknemer heeft zich niet bij zijn ontslag neergelegd. In zijn tussenbeschikking van 6 januari 2017 is de kantonrechter tot het voorlopig oordeel gekomen dat werknemer als statutair bestuurder van IIF Holding diende te worden beschouwd. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden op de e-grond met ingang van 1 april 2017. Daartoe heeft de kantonrechter – samengevat – overwogen dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door IIF Holding niet in te lichten over het belangenconflict ten aanzien van tot het door IIF Holding gehuurde pand waarvan werknemer samen met zijn broer eigenaar was en door niet transparant te zijn jegens IIF Holding met betrekking tot de uitbreiding van de huur van een gedeelte van het pand naar het gehele pand. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om een billijke vergoeding toe te kennen, omdat van ernstig verwijtbaar handelen van IIF Holding niet was gebleken. Het Hof Den Haag heeft de bestreden beschikking vernietigd en de arbeidsovereenkomst hersteld met ingang van de datum van zijn beschikking. Tegen de beschikking van het Hof Den Haag hebben beide partijen afzonderlijk beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van het Hof Den Haag vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Hof Amsterdam verwezen. Dit hof dient opnieuw te beoordelen of sprake is van een redelijke grond voor ontbinding wegens verwijtbaar handelen en of werknemer recht heeft op een billijke vergoeding.
Oordeel
De functie van werknemer betrof, met name nu het een leidende positie binnen de vennootschap was, een functie waarbij erop moest kunnen worden vertrouwd dat hij de financiële belangen van de vennootschap naar behoren behartigde. Gelet op de omstandigheid dat werknemer enerzijds een persoonlijk belang had als verhuurder van het bedrijfspand en anderzijds als algemeen directeur het belang van de vennootschap had te dienen, is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een belangenconflict bij het aangaan van de verplichting tot uitbreiding van de huur van een gedeelte naar het gehele bedrijfspand. Het had op de weg van werknemer gelegen om in de gegeven omstandigheden jegens IIF Holding transparant te zijn omtrent de uitbreiding van de huur en daarom had werknemer IIF Holding moeten inlichten omtrent het belangenconflict ten aanzien van het door IIF Holding gehuurde pand. Werknemer heeft IIF Holding gebonden aan de verplichting om vanaf 2014 een jaarlijkse huurprijs van € 68.000 te voldoen, vermeerderd met diverse huisvestings- en onderhoudskosten die in beginsel voor rekening komen van werknemer en zijn broer als eigenaren van het bedrijfspand. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de kantonrechter terecht tot ontbinding van de tussen werknemer en IIF Holding bestaande arbeidsovereenkomst is overgegaan vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, zodanig dat van IIF Holding in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met werknemer te laten voortduren. Naar het oordeel van het hof is eveneens geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever.