Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 april 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1416
Feiten
Werknemer is op 1 januari 1992 bij WML in dienst getreden. WML is gestart met een project Optimalisatie Grondbezit. In het kader van het project heeft werknemer bij overeenkomst van 24 december 2007 21 percelen verkocht aan Beleggingen (die in de plaats was getreden van Y). Beleggingen heeft 5 van de 21 percelen doorverkocht. Beleggingen is opgericht door Beheer B.V., de partner van X. Beheer B.V. is dezelfde dag opgericht door X en zijn partner. Begin 2008 heeft een fretteur contact opgenomen met WML met de vraag of een perceel nog in eigendom was van WML. De fretteur is gebleken dat de percelen waren verkocht voor € 115.003. De fretteur heeft de gezamenlijke waarde geschat tussen de € 1.286.232 en € 2.140.951 en heeft zich met zijn bevindingen tot de directie van WML gewend. WML heeft Bedrijfsrecherche opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar werknemer. Bedrijfsrecherche heeft geconcludeerd dat WML is benadeeld door de wijze waarop werknemer de percelen heeft verkocht, dat werknemer waarschijnlijk betrokken was bij de doorverkoop, maar dat niet is vastgesteld dat werknemer (in)direct voordeel heeft genoten. Werknemer is vervolgens op non-actief gezet en WML heeft bewijsbeslag laten leggen op zijn administratie. Bij vonnis in kort geding van 10 april 2009 heeft de kantonrechter werknemer veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat een door WML aan te wijzen deskundige volledige inzage krijgt. In het rapport van de deskundige is geconcludeerd dat werknemer willens en wetens betrokken is geweest bij de verkoop van de percelen, (gedeeltelijk) betrokken is geweest bij de doorverkoop en dat hij een optieovereenkomst en geldleningmogelijkheid had, maar dat deze niet zijn geëffectueerd. Bij beschikking van 8 maart 2010 is de arbeidsovereenkomst ontbonden, zonder toekenning van een vergoeding. In de kern komt de onderhavige zaak erop neer dat werknemer WML verwijt jegens hem onrechtmatig te hebben gehandeld en/of te hebben gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap en Z (zijnde geïntimeerde 2) verwijt als enig bestuurder van WML aan dit handelen feitelijk leiding te hebben gegeven, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Werknemer vordert – onder meer - een verklaring voor recht dat WML en Z onrechtmatig hebben gehandeld en een rectificatie.
Oordeel
Werknemer stelt dat WML als werkgeefster de verplichting had om een beschuldiging van fraude zorgvuldig op juistheid te toetsen, werknemer vroegtijdig van de beschuldiging op de hoogte te stellen en hem de gelegenheid te bieden zich gemotiveerd over de beschuldiging uit te laten en om vervolgens zorgvuldig en deskundig de juistheid of onjuistheid van de aangedragen argumenten te beoordelen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de signalen die WML had ontvangen over de verkochte percelen, het instellen van een onderzoek niet onzorgvuldig was. Gelet op de conclusie van Bedrijfsrecherche was ook het nemen van de stap tot het leggen van bewijsbeslag niet onzorgvuldig of disproportioneel. Gezien de vermoedelijke omvang van de benadeling was bovendien het instellen van nader onderzoek en het zekerstellen van bewijsmateriaal gerechtvaardigd. Concluderend is het hof van oordeel dat bij WML het ernstig vermoeden heeft kunnen ontstaan dat zij door werknemer was benadeeld en dat zij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door derde partijen in te schakelen om onderzoek te doen. Werknemer is voldoende in de gelegenheid gesteld om zich te verweren. Dat WML vervolgens ter onderbouwing van de vorderingen argumenten aanvoert die berusten op het gerezen ernstige vermoeden, betekent op zich niet dat WML de rechter heeft misleid. Daarvan zal slechts sprake zijn wanneer WML willens en wetens essentiële feiten onjuist heeft voorgesteld. Daar is echter geen sprake van.
Ontbinding
Op grond van artikel 7:685 lid 1 BW (oud) was ieder der partijen in 2009 te allen tijde bevoegd om zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. De enkele omstandigheid dat WML een dergelijk verzoek op 11 december 2009 heeft gedaan kan niet onrechtmatig worden geoordeeld. Uit de beslissing van 8 maart 2010 volgt dat WML op goede gronden de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht. Voor zover werknemer met de onderhavige procedure beoogt om alsnog een vergoeding te krijgen, stelt het hof vast dat hij dit doet op grond van de stellingname dat WML jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof deelt dit standpunt echter niet. Verder heeft werknemer nieuwe feiten aangedragen, maar het hof is van oordeel dat dit geen (althans onvoldoende onderbouwd) nieuwe feiten of omstandigheden zijn die na de ontbindingsprocedure zijn gebleken, nog afgezien van de vraag of het gaat om informatie die van wezenlijke betekenis zou zijn geweest voor de kantonrechter. De vorderingen van werknemer zijn dan ook niet toewijsbaar.