Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 juni 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:1804
Feiten
Werkneemster is vanaf januari 2002 werkzaam geweest als lerares bij Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond (hierna: SIPOR) met een werktijdfactor van 1,0. Haar salaris was € 3.313 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het primair onderwijs (hierna: de CAO-PO) van toepassing. Op 17 januari 2013 is werkneemster ziek uitgevallen. Op 22 juni 2015 heeft het UWV werkneemster voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden en geoordeeld dat zij blijvend ongeschikt is voor het eigen werk, maar dat bij SIPOR een herplaatsingsmogelijkheid is benut. Per 1 augustus 2015 is aan werkneemster ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van diezelfde datum is werkneemster voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistente met een werktijdfactor van 0,8 en een salaris van € 1.706,40 bruto per maand. Werkneemster verzoekt in deze procedure SIPOR te veroordelen een (al dan niet gedeeltelijke) transitievergoeding aan haar te betalen. De kantonrechter heeft de verzoeken van werkneemster afgewezen. Het Hof Den Haag heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De Hoge Raad heeft de beschikking van het Hof Den Haag vernietigd, omdat de mondelinge behandeling in hoger beroep had plaatsgevonden ten overstaan van een raadsheer-commissaris zonder dat dit uiterlijk bij de oproeping aan partijen was medegedeeld en heeft het geding verwezen naar het Hof Amsterdam (hierna: het hof). Het hof heeft bij tussenbeschikking (zie AR 2019-1097) geoordeeld dat werkneemster in elk geval recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding in verband met de vermindering van haar arbeidsduur met twintig procent. Verder heeft het hof overwogen dat de Kolom-beschikking van de Hoge Raad (zie AR 2018-1037) de vraag oproept of werkneemster daarnaast recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding als vergoeding voor het substantiële inkomensverlies dat zij lijdt door de herplaatsing in een functie die is ingedeeld in een lagere salarisschaal. Het hof heeft in verband hiermee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 17 april 2020 (zie AR 2020-0435) geoordeeld dat herplaatsing in een andere functie niet kan worden gelijkgesteld met een (gedeeltelijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:673 BW en dat een vermindering van salaris die het gevolg is van herplaatsing dan ook geen recht geeft op een transitievergoeding.
Oordeel
Partijen hebben laten weten dat zij berusten in de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad leidt tot de conclusie dat de substantiële en structurele salarisvermindering als gevolg van de functiewijziging van werkneemster niet als een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt. Dat betekent dat werkneemster (alleen) recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding van € 10.227,03 bruto in verband met de vermindering van de arbeidstijd met twintig procent. In zoverre is het verzoek van werkneemster toewijsbaar. SIPOR zal worden veroordeeld tot betaling aan werkneemster van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het meer of anders gevorderde is gelet op de uitspraak van de Hoge Raad niet toewijsbaar.