Naar boven ↑

Rechtspraak

De Raad oordeelt dat het UWV deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake was van een dienstbetrekking. Van arbeid en loon was in de genoemde periode geen sprake, zodat van een gezagsverhouding ook geen sprake kan zijn geweest.

Feiten

Het UWV heeft aan appellant over de periode van 2 juli 2014 tot 18 januari 2015 een ZW-uitkering verstrekt. Bij besluit van 31 mei 2017 beslist het UWV dat appellant vanaf 2 juli 2014 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij in de periode daaraan voorafgaand niet verzekerd was voor de ZW. Het UWV vordert vervolgens de verstrekte ZW-uitkering (€ 14.311,12) van appellant terug. Deze beslissing is gebaseerd op een rapport van 26 april 2017 van een onderzoek naar gefingeerde dienstverbanden, waaruit volgt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Appellant heeft nooit daadwerkelijk werkzaamheden verricht en heeft nimmer loon ontvangen over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2014, zodat van een gezagsverhouding ook geen sprake kan zijn geweest. Het bezwaar en beroep tegen dit besluit zijn beide ongegrond verklaard.

Oordeel

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. Het UWV heeft in het bestreden besluit de conclusie gemotiveerd dat appellant nooit daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Deze conclusie is gebaseerd op wat appellant zelf op 29 juni 2016 heeft verklaard, en op de toetsing van die verklaring aan onder meer de verklaringen van voormalige uitzendkrachten en oud-medewerkers. Dat aan appellant nooit loon is betaald heeft het UWV gebaseerd op de vaststelling dat op zijn bankrekening in de relevante periode geen loon van het uitzendbureau is ontvangen. Uit het onderzoek van het UWV is gebleken dat pas op 24 juni 2014, in de week voor de ziekmelding, het dienstverband van appellant met het uitzendbureau in de administratie van het uitzendbureau is opgenomen. Vermeld is toen dat het dienstverband liep van 21 april 2014 tot en met 29 juni 2014. Appellant heeft in de beroepsfase kort voor de zitting bij de rechtbank vier salarisspecificaties overgelegd die betrekking hebben op de betreffende periode in 2014. Daarin is vermeld dat de betaling per kas heeft plaatsgevonden. Appellant heeft ook kort voor de zitting een overzicht loongegevens Mijn UWV overgelegd betreffende de genoemde periode. Terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellant daarmee niet heeft aangetoond dat aan hem wel loon is betaald. Het hoger beroep faalt.