Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 4 juni 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:1941
Feiten
Werknemer is op 1 februari 1991 in dienst getreden bij GVB Exploitatie B.V. (hierna: GVB). Op 8 oktober 2012 is werknemer als bestuurder van een metro zonder toestemming van de verkeersleiding door een zogenoemd wisselstandsein gereden. Hij heeft hiervoor een tijdelijk algeheel rijverbod en schriftelijke waarschuwing gekregen. Op 27 juli 2015 heeft GVB aan werknemer een aangetekende brief gestuurd met als onderwerp ‘Laatste waarschuwing’. In deze brief wordt een beschrijving gegeven van een voorval op 17 juni 2015. Hierover hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, waarin werknemer zich had beklaagd na deze gebeurtenis niet te zijn opgevangen. GVB bestempelt de opmerkingen van werknemer als ‘halve en hele onwaarheden’. Op 8 februari 2018 heeft zich bij de metrohalte een incident (verder: het incident) voorgedaan. Uit de camerabeelden blijkt dat een passagier met zijn onderarm vastzat tussen de deuren van de metro, terwijl de metro doorreed. Werknemer was de bestuurder van de betreffende metro. De verkeersleiding van GVB heeft werknemer enige tijd later opgeroepen en zijn dienst voortijdig beëindigd. Ook kreeg werknemer een rijverbod opgelegd. Bij brief van 5 april 2018 heeft GVB werknemer laten weten dat zij zijn gedrag zodanig ernstig verwijtbaar vond dat zij een ontslagprocedure zou starten om de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op de e-grond ontbonden. Hiertegen komt werknemer in hoger beroep op.
Oordeel
Werknemer is diverse malen aangesproken op het niet naleven van veiligheidsvoorschriften alsook op het niet spreken van de waarheid. Tevens heeft hij schriftelijke waarschuwingen ontvangen. Het hof is van oordeel dat werknemer met het overtreden van de veiligheidsvoorschriften de veiligheid van de passagier in gevaar heeft gebracht. Op de filmbeelden is onmiskenbaar te zien dat deze, nadat de metro in beweging kwam, met de metro mee moest rennen. Vast staat dat werknemer niet onmiddellijk na het incident GVB hiervan op de hoogte heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer geen aanvaardbare reden gegeven waarom hij dit niet of niet met voldoende voortvarendheid heeft gedaan. Het door GVB aan werknemer hierover gemaakte verwijt is daarmee terecht. De gebeurtenissen die door GVB worden genoemd als het verwijtbaar handelen van werknemer, dat ten grondslag wordt gelegd aan het ontbindingsverzoek, staan daarmee vast. Die gebeurtenissen vormen voldoende grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de zogenoemde e-grond. Gelet op het verwijtbaar handelen van werknemer ligt herplaatsing niet in de rede. Voor herstel van de arbeidsovereenkomst ontbreekt dan ook een rechtsgrond, evenals voor het toekennen van een billijke vergoeding in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst. Voor verdere bewijslevering met betrekking tot genoemde gebeurtenissen is geen aanleiding omdat de vaststaande gebeurtenissen voldoende grond vormen voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek om tot het werk te worden toegelaten, zal worden afgewezen. De door werknemer aangevoerde grieven in principaal appèl falen. Het hof is van oordeel dat, hoewel het handelen en nalaten van werknemer verwijtbaar is, geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Daarbij is van belang dat de kern van het verwijt, ook volgens GVB, is dat werknemer niet op zijn monitor heeft gekeken voordat hij daadwerkelijk vertrok. Van het moedwillig veronachtzamen van de veiligheidsvoorschriften is dan ook niet gebleken. Dit betekent dat de kantonrechter bij het bepalen van de datum waarop de arbeidsovereenkomst door middel van ontbinding eindigt, terecht de opzegtermijn in acht heeft genomen. Evenzo heeft de kantonrechter terecht werknemer een transitievergoeding toegekend.