Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/JHG
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 maart 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:837
Geschil tussen werkgever en (voormalig) werknemers over wijziging van de premielastverdeling in een pensioenreglement. Beroep op rechtsverwerking wegens stilzitten van werknemers slaagt, mede omdat de werkgever in een nadelige positie is gekomen.

Feiten

JHG, [XX] Exploitatie B.V. (hierna JHE) en Fair Play Centers B.V. (hierna: FPC) behoren tot de [XX] Group, die actief is in de Nederlandse speelautomatenbranche. De werknemers zijn in dienst (geweest) van JHG. De werknemers en JHG als (voormalig) werkgever hebben een pensioenovereenkomst gesloten op grond waarvan de werknemers deelnemen (of deelnamen) aan een collectieve pensioenregeling. De pensioenpremie kwam aanvankelijk geheel voor rekening van JHG. JHG heeft dit met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in die zin dat een deel van de pensioenpremie voor rekening van de werknemers is gekomen. Enkele andere werknemers waren het hier niet mee eens en zijn daarover in 2014 gaan procederen. Nadat het hof daarover een voor die andere werknemers gunstige uitspraak had gedaan, hebben deze werknemers zich op het standpunt gesteld dat de regeling ook niet ten opzichte van hen had mogen worden gewijzigd. Deze werknemers zijn niet de enigen die dat vonden. Er zijn meer werknemers die toen vonden dat FPC ook ten opzichte van hen de regeling niet had mogen wijzigen. De werknemers vorderden in eerste aanleg om te verklaren voor recht dat JHG niet tot invoering van de eigen werknemersbijdrage voor de pensioenpremie heeft mogen overgaan op grond van het eenzijdig wijzigingsbeding en veroordeling van JHG tot restitutie van de ingehouden eigen bijdragen en tot het, op straffe van een dwangsom, staken en gestaakt houden van de inhouding van pensioenpremie op het loon. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemers afgewezen. Volgens de kantonrechter is duidelijke en ondubbelzinnige informatie aan de werknemers verstrekt over de wijziging van de pensioenregeling en mocht JHG aannemen dat de werknemers welbewust met die wijziging hebben ingestemd. De werknemers hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd om haar vorderingen in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.

Oordeel

Instemming met de wijziging

De grieven II tot en met VI van de werknemers richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan hen duidelijke en ondubbelzinnige informatie is verstrekt over de wijziging van de pensioenregeling en dat zij welbewust met die wijziging hebben ingestemd. Het hof is van oordeel is dat JHG niet heeft mogen aannemen dat de werknemers welbewust met de wijziging in de premielastverdeling hebben ingestemd. De door JHG beoogde wijziging in de premielastverdeling is een wijziging waarvoor een daartoe strekkende nadere overeenkomst tussen werkgever en werknemer is vereist. Deze wijziging betekent een verslechtering voor de werknemers. Volgens de werknemers is sprake van een loonoffer en zijn zij er door de inhouding van de pensioenpremie op het brutoloon honderden euro’s per jaar op achteruitgegaan. De vraag of een overeenkomst als hiervoor bedoeld tot stand is gekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstandkoming van een (nadere) overeenkomst, zij het dat, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, de werkgever slechts erop mag vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd (HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570 (CZ), r.o. 3.6). Welbewuste instemming impliceert dat het de werknemers in ieder geval duidelijk moet zijn geweest dat zij de mogelijkheid hadden om al dan niet met de wijziging in te stemmen (Hof ’s-Hertogenbosch 8 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3663, r.o. 3.18) of daartegen bezwaar te maken. De werknemers hebben terecht betoogd dat hiervan geen sprake is geweest. 

Rechtsverwerking

JHG voert het verweer dat de werknemers hun recht op nakoming van de pensioenovereenkomst, althans dat de premie voor het werknemerspensioen geheel voor rekening van werkgever komt, hebben verwerkt. Rechtsverwerking kan worden aangenomen indien de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Tijdsverloop alleen is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (zie onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, r.o. 4.2). Het hof gaat ervan uit dat de werknemers in januari 2014 bij JHG hebben geprotesteerd tegen de invoering van een premielastverdeling. Zij hebben zich echter pas vanaf 18 april 2018 (opnieuw) tot JHG gewend, terwijl in de tussentijd de compensatie aan hen is uitgekeerd die zij hebben behouden, maandelijks een bedrag wegens pensioen op hun brutoloon is ingehouden, deze inhoudingen op ruim 50 loonspecificaties zijn terugkomen en de inhoudingen na verloop van tijd groter werden (vanwege de overgangsregeling). Het hof is van oordeel dat het redelijkerwijs van de werknemers had mogen worden verwacht dat zij, in de context van de door hen bedoelde ophef en hiervoor genoemde volgens hen gemaakte bezwaren, eerder waren opgekomen tegen de inhoudingen op hun brutoloon en daar niet jarenlang mee zouden wachten. JHG heeft tijdens de zitting in hoger beroep gesteld dat het verlies van de [XX] Group over 2022 naar verwachting zal uitkomen op circa € 10 miljoen, dat sprake is van drie jaar miljoenenverlies en dat toewijzing van de vordering van deze en andere werknemers een desastreuze financiële tegenvaller zou betekenen, die zij zich niet kan veroorloven. Het beroep op rechtsverwerking slaagt. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.