Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 maart 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:838
Feiten
Fair Play Centers B.V. (hierna: FPC), [XX] Groothandel B.V. en [XX] Exploitatie B.V. (hierna: JHE) behoren tot de [XX] Group, die actief is in de Nederlandse speelautomatenbranche. Werkneemster is op 1 april 2005 in dienst getreden van FPC als medewerker amusementscenter. Werkneemster en FPC hebben een pensioenovereenkomst gesloten op grond waarvan werkneemster deelneemt aan een collectieve pensioenregeling. De pensioenpremie kwam aanvankelijk geheel voor rekening van FPC. FPC heeft dit met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd in die zin dat een deel van de pensioenpremie voor rekening van de werknemers is gekomen. Enkele werknemers waren het hier niet mee eens en zijn daarover in 2014 gaan procederen. Nadat het hof daarover een voor die werknemers gunstige uitspraak had gedaan, heeft werkneemster zich op het standpunt gesteld dat de regeling ook niet ten opzichte van haar had mogen worden gewijzigd. Werkneemster is niet de enige die dat vond. Er zijn meer werknemers die toen vonden dat FPC ook ten opzichte van hen de regeling niet had mogen wijzigen. Werkneemster vorderde in eerste aanleg veroordeling van FPC tot restitutie van de ingehouden eigen bijdragen en tot het, op straffe van een dwangsom, staken en gestaakt houden van de inhouding van pensioenpremie op het loon. De kantonrechter heeft de vorderingen van werkneemster afgewezen. Volgens de kantonrechter is duidelijke en ondubbelzinnige informatie aan werkneemster verstrekt over de wijziging van de pensioenregeling en mocht FPC aannemen dat werkneemster welbewust met die wijziging heeft ingestemd. Werkneemster heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd om haar vorderingen in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
Oordeel
Instemming met de wijziging
De grieven II tot en met VI van werkneemsters richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan haar duidelijke en ondubbelzinnige informatie is verstrekt over de wijziging van de pensioenregeling en dat zij welbewust met die wijziging heeft ingestemd. Het hof is van oordeel is dat FPC niet heeft mogen aannemen dat werkneemster welbewust met de wijziging in de premielastverdeling heeft ingestemd. De door FPC beoogde wijziging in de premielastverdeling is een wijziging waarvoor een daartoe strekkende nadere overeenkomst tussen werkgever en werkneemster is vereist. Deze wijziging betekent een verslechtering voor de werknemers. Volgens werkneemster is sprake van een loonoffer en is zij er door de inhouding van de pensioenpremie op het brutoloon honderden euro’s per jaar op achteruitgegaan. De vraag of een overeenkomst als hiervoor bedoeld tot stand is gekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstandkoming van een (nadere) overeenkomst, zij het dat, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werkneemster, de werkgever slechts erop mag vertrouwen dat een individuele werkneemster heeft ingestemd met een wijziging van haar arbeidsvoorwaarden die voor haar een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan werkneemster duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van werkneemster mag worden aangenomen dat zij welbewust met die wijziging heeft ingestemd (HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570 (CZ), r.o. 3.6). Welbewuste instemming impliceert dat het de werknemers in ieder geval duidelijk moet zijn geweest dat zij de mogelijkheid hadden om al dan niet met de wijziging in te stemmen (Hof ’s-Hertogenbosch 8 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3663, r.o. 3.18) of daartegen bezwaar te maken. Werkneemster heeft terecht betoogd dat hiervan geen sprake is geweest.
Rechtsverwerking
FPC voert het verweer dat werkneemster haar recht op nakoming van de pensioenovereenkomst, althans dat de premie voor het werknemerspensioen geheel voor rekening van werkgever komt, heeft verwerkt. Rechtsverwerking kan worden aangenomen indien de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Tijdsverloop alleen is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (zie onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, r.o. 4.2). Het hof gaat ervan uit dat werkneemster in januari 2014 bij FPC heeft geprotesteerd tegen de invoering van een premielastverdeling. Zij heeft zich echter pas vanaf 9 mei 2018 (opnieuw) tot FPC gewend, terwijl in de tussentijd de compensatie aan haar is uitgekeerd die zij heeft behouden, maandelijks een bedrag wegens pensioen op hun brutoloon is ingehouden, deze inhoudingen op ruim 50 loonspecificaties zijn terugkomen en de inhoudingen na verloop van tijd groter werden (vanwege de overgangsregeling). Het hof is van oordeel dat het redelijkerwijs van werkneemster had mogen worden verwacht dat zij, in de context van de door haar bedoelde ophef en hiervoor genoemde volgens haar gemaakte bezwaren, eerder was opgekomen tegen de inhoudingen op haar brutoloon en daar niet jarenlang mee zou wachten. FPC heeft tijdens de zitting in hoger beroep gesteld dat het verlies van de [XX] Group over 2022 naar verwachting zal uitkomen op circa € 10 miljoen, dat sprake is van drie jaar miljoenenverlies en dat toewijzing van de vordering van deze en andere werknemers een desastreuze financiële tegenvaller zou betekenen, die zij zich niet kan veroorloven. Het beroep op rechtsverwerking slaagt. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.