Naar boven ↑

Rechtspraak

Een WGA-uitkering wordt niet toegerekend aan een eigenrisicodrager indien uit één en dezelfde dienstbetrekking zowel het recht op een ZW-uitkering als WGA-uitkering is ontstaan. Dat is ook het geval voor zover het recht op ZW-uitkering is gebaseerd op arbeidsongeschiktheid ten gevolge van klachten van zwangerschap en bevalling. Artikel 82 lid 4 Wet WIA voorkomt negatieve risicoselectie door werkgevers van vrouwen.

Ex-werkneemster treedt per 1 september 2003 bij appellant in dienst. In verband met handklachten staakt zij haar werkzaamheden op 8 november 2004. Appellant betaalt overeenkomstig haar wettelijke verplichting haar loon na die datum door. Van 17 juli 2006 tot 6 november 2006 ontvangt ex-werkneemster een uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg. Aansluitend maakt zij aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29a ZW tot 23 februari 2007. UWV weigert vervolgens de aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op 28 maart 2007 wordt het dienstverband tussen ex-werkneemster en appellante beëindigd. Door middel van een formulier, gedateerd 17 januari 2012, vraagt ex-werkneemster opnieuw een WIA-uitkering aan in verband met in mei 2010 ontstane ongeschiktheid tot werken. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd van de Wet WIA. Bij besluit van 16 maart 2012 kent UWV met ingang van 10 mei 2010 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 27 september 2012 wordt de WGA-uitkering van de ex-werkneemster toegerekend aan appellante.

Appellante stelt bezwaar en beroep in en doet daarbij een beroep op artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA. Het artikel bepaalt dat een uitkering niet aan de eigenrisicodrager wordt toegekend ‘indien de uitkering wordt toegekend aan de verzekerde die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan, recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (…)’. Het bezwaar en het beroep worden ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daartoe dat voor toepassing van artikel 82 lid 4 Wet WIA is vereist dat ex-werkneemster uit de dienstbetrekking recht had op ziekengeld. Naar het oordeel van de rechtbank was dat in casu niet het geval, omdat het recht op ziekengeld uit klachten van haar zwangerschap en bevalling voortkwam en door UWV op grond van artikel 29a lid 4 ZW is toegekend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Voor toepassing van de uitzonderingsgrond als opgenomen in artikel 82 lid 4 Wet WIA is vereist dat uit één en dezelfde dienstbetrekking zowel het recht op een ZW-uitkering als op een WGA-uitkering is ontstaan. Met ‘uit de dienstbetrekking zijn ontstaan’ is daarbij onmiskenbaar bedoeld dat de betreffende werknemer op grond van die dienstbetrekking verzekerd is en zijn aanspraken derhalve aan de aldus ontstane verzekering krachtens de ZW en de Wet WIA ontleent. In het onderhavige geval is dat het dienstverband van appellante met ex-werkneemster. Niet onderschreven wordt de uitleg die de rechtbank in navolging van UWV aan dit artikellid heeft gegeven, namelijk dat het recht op ziekengeld uit klachten van de zwangerschap en bevalling van ex-werkneemster voorkomt en niet rechtstreeks uit de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 82 lid 4 Wet WIA . De redenering van de rechtbank verwart de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid met de grondslag van de verzekering, namelijk het werknemerschap in de zin van artikel 3 en verder in samenhang met artikel 20 ZW en in de zin van artikel 7 e.v. Wet WIA. Ook voor zover de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid uit klachten van zwangerschap en bevalling voortkwam, kwam de verzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico voort uit de dienstbetrekking waaraan ex-werkneemster haar werknemerschap ontleende.

De Raad oordeelt vervolgens dat noch in de tekst van artikel 82 lid 4 Wet WIA noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten worden gevonden voor het standpunt van UWV dat de oorzaak van de ongeschiktheid tot werken op de eerste dag van die ongeschiktheid bepalend is voor de toerekening. Vanuit de (in de memorie van toelichting uitgedrukte) strekking van het vierde lid van artikel 82, namelijk voorkoming van een negatieve risicoselectie door werkgevers van vrouwen in de vruchtbare leeftijd, ligt een beperking van de toepassing van die bepaling tot gevallen waarin de arbeidsongeschiktheid op de eerste dag een gevolg is van zwangerschap of bevalling niet voor de hand. Gegeven het wettelijke oogmerk van het voorkomen van negatieve risicoselectie door werkgevers van vrouwen in de vruchtbare leeftijd, ligt het wel in de rede – overeenkomstig de oorspronkelijke tekst van het artikellid – voor de toepasselijkheid van artikel 82 lid 4 Wet WIA de eis te stellen dat de WGA-uitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Ziektewet toegekende uitkering. Bij een aansluitende opeenvolging van ziekengeld op grond van artikel 29a ZW en een WGA-uitkering, die hun verzekeringsgrondslag in dezelfde dienstbetrekking vinden, bestaat immers het vermoeden dat het gaat om een voortduren van dezelfde klachten voortkomend uit zwangerschap of bevalling, hoewel niet als een vereiste in de wet is geformuleerd dat in elk individueel geval dit vermoeden dient te worden getoetst. Het hoger beroep treft doel.