Naar boven ↑

Rechtspraak

Het oordeel van de verzekeringsarts ten aanzien van de urenbeperking is niet nader gemotiveerd en niet geconcretiseerd voor appellante. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen.

Appellante is werkzaam als administratief medewerkster voor 35 uur per week. Voor dat werk valt zij op 8 september 2009 uit wegens lichamelijke klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek stelt UWV bij besluit van 19 december 2012 vast dat voor appellante geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat appellante met ingang van 16 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.

De Raad komt tot de volgende beoordeling. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen en zij verwijst hierbij naar de medische expertise van Niewold. Niewold heeft op basis van een uitgebreide anamnese, een lichamelijk onderzoek en een samenvatting van de aanwezige dossiergegevens, bij appellante een urenbeperking tot 4 uur per dag en maximaal 20 uur per week aangewezen geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de expertise van Niewold bij haar rapport van 20 juni 2014 te kennen gegeven dat, hoewel er sprake is van consistentie in de presentatie van de vermoeidheids- en pijnklachten, dit onvoldoende is om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts en Niewold zijn het niet eens over de duur van de rustmomenten van appellante. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door appellante in acht genomen rustmomenten leiden tot deconditionering wordt echter niet nader gemotiveerd en niet geconcretiseerd voor appellante, zodat de Raad dit standpunt niet overtuigend acht. Niet in geschil is dat appellante lijdt aan reumatoïde artritis en fibromyalgie en evenmin is in geschil dat deze aandoeningen gepaard gaan met pijn- en vermoeidheidsklachten. Niewold heeft voldoende overtuigend gemotiveerd dat de pijnklachten bij appellante kunnen verergeren bij langdurige belasting, dat deze vervolgens gepaard gaan met toenemende vermoeidheid en dat bij een te hoge belasting er in de regel sprake zal zijn van toenemende pijnklachten die niet tijdig herstellen, waardoor de belastbaarheid weer zal worden beperkt. Nu de bevindingen van de verzekeringsartsen en van Niewold in grote lijnen overeenkomen en ook de verzekeringsartsen van oordeel zijn dat er sprake is van een consistent klachtenpatroon bij appellante, is met de expertise van Niewold voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante is aangewezen op een urenbeperking. Daarbij wordt betrokken dat op basis van de Standaard Verminderde Arbeidsduur bij een beoordeling aan het dagverhaal van verzekerde betekenis wordt gehecht en er ook volgens de verzekeringsartsen bij appellante geen sprake is van inadequaat herstelgedrag. Het hoger beroep slaagt.