Rechtspraak
Bij besluit van 19 april 2012 wordt de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd. UWV verklaart bij besluit van 12 september 2012 (bestreden besluit) het bezwaar tegen dit besluit ongegrond. Ook de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. In een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2015:1530) concludeert de Raad dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. UWV wordt opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen. UWV kiest primair voor het herstellen van het gebrek en legt nadere medische en arbeidskundige rapporten over.
Meer specifiek is in de tussenuitspraak onder andere overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom gedurende het revalidatietraject bij het Erasmus Medisch Centrum (EMC) geen aanleiding bestond een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in het standpunt dat gesprekken met de maatschappelijk werker niet vallen onder de medische behandeling en dat de gesprekken met de revalidatiearts en de psycholoog te incidenteel zijn geweest om tot een urenbeperking te komen. Voorts wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat niet is gebleken van een medische noodzaak tot voorbereiding van de fysiotherapie of tot recuperatie daarvan. Wat betreft de voorgeschreven thuisoefeningen is de Raad – met de verzekeringsarts bezwaar en beroep – van oordeel dat deze buiten werktijd konden worden gedaan.
Over het revalidatietraject en de reistijd wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat appellant in het kader van zijn revalidatie is aangewezen op fysiotherapie in het EMC tijdens kantooruren. Er is daardoor sprake van een tijdelijke vermindering van het aantal uren dat appellant kan werken met in totaal 2 uur en 15 minuten per week. Daarbij is ervan uitgegaan dat appellant een heen- of een terugreis buiten kantooruren kan ondernemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat in de FML geen beperkingen zijn vastgelegd voor het werken op bepaalde delen van de dag of het werken in onregelmatige diensten en dat appellant in beginsel dus ook buiten de normale kantooruren kon werken. De Raad begrijpt deze stelling aldus dat dit met zich brengt dat voor zover appellant tijdens de kantooruren niet beschikbaar is geweest als gevolg van zijn behandeling, hij in beginsel ook buiten de kantooruren kon werken. Hiermee is in lijn dat aan de schatting de functie transportplanner (sbc-code 484010) ten grondslag is gelegd, welke functie als enige wisselende diensten, te weten avonddiensten, kent. Voor de andere aan de schatting ten grondslag gelegde functies geldt dat van de functie verkoper groothandel (sbc-code 317012) een van de drie arbeidsplaatsen komt te vervallen omdat het aantal te werken uren te hoog is om te combineren met het revalidatietraject. De functie teamondersteuner (sbc-code 315090) kan om dezelfde reden niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Wel zijn in hoger beroep, vooruitlopend op een mogelijk oordeel van de Raad dat voor appellant geen functies geselecteerd kunnen worden waarvoor een mbo-niveau 3 vereist is, nog andere functies geduid, waarvan bijvoorbeeld de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) een werkweek kennen van 36 uur of minder. Het revalidatietraject staat niet in de weg aan het vervullen van deze functies en zij kunnen dus aan de schatting ten grondslag worden gelegd zij het dat zij niet geselecteerd zijn met behulp van het criterium mbo-niveau 3. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093) passend is.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. UWV zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad ziet met het oog op een voortvarende afwikkeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113 lid 2 Awb te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.