Rechtspraak
Werknemer X is als uitzendkracht in dienst bij appellante. Op 29 juli 2011 valt werknemer uit voor zijn werkzaamheden wegens schouderklachten. Nadat werknemer X zijn werkzaamheden twee weken na zijn uitval hervat, valt hij opnieuw op 2 september 2011 uit. In augustus 2012 wordt werknemer X geopereerd aan zijn schouder. In december 2012 ontwikkelt werknemer X nieuwe schouderklachten. De door appellante ingeschakelde arbeidsdeskundige adviseert appellante eind december 2012 naar een beter passende functies voor werknemer X te zoeken, omdat het eigen werk op termijn voor overbelasting kan zorgen. Eind april 2013 concludeert de arbeidsdeskundige dat de eigen functie van werknemer X niet passend is en niet passend te maken is, dat er bij appellante geen passende functie voor werknemer X voorhanden is en dat re-integratie in het tweede spoor kan worden opgestart. Op 1 juli 2013 wordt feitelijk gestart met re-integratie in tweede spoor.
Begin juni 2013 vraagt werknemer X een WIA-uitkering aan. In dat kader verzoekt UWV appellante op 25 juni 2013 nadere informatie aan te leveren met betrekking tot de start van het re-integratietraject in het tweede spoor. Nu appellante nalaat de gevraagde informatie tijdig aan te leveren, wordt aan appellante op 4 juli 2013 een administratieve loonsanctie voor de duur van 52 weken tot en met 24 augustus 2014 opgelegd. Medio augustus 2013 reageert appellante inhoudelijk op het verzoek en levert zij aanvullende informatie aan. Op basis van die informatie stelt de arbeidsdeskundige van UWV vast dat nog steeds niet duidelijk is waarom appellante pas zes maanden na de constatering in december 2012 dat er gezocht moest worden naar een passende functie voor werknemer X is gestart met re-integratie in het tweede spoor. Om die reden wordt de loonsanctie niet bekort. Appellante gaat daartegen in bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard.
Bij besluit van 29 augustus 2013 wijzigt UWV de grondslag van de loonsanctie en wordt de administratieve loonsanctie als inhoudelijke loonsanctie voortgezet. Tevens wordt de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van werknemer X gecorrigeerd en vastgesteld op 29 juli 2011. Daarnaast wordt de einddatum van de loonsanctie aangepast, in die zin dat deze eindigt op 18 augustus 2014. Appellante gaat vervolgens in beroep. De rechtbank oordeelt dat UWV de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft gecorrigeerd en dat ook terecht op inhoudelijke gronden een loonsanctie is opgelegd. Volgens de rechtbank kan de loonsanctie echter niet later eindigen dan op 8 juli 2014 omdat deze, uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 29 juli 2011, op 4 juli 2013 te laat is opgelegd. Om die reden moet de loonsanctieperiode worden bekort met het aantal dagen dat deze te laat is opgelegd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat het besluit van 29 augustus 2013 is genomen na afloop van de wachttijd en dat het besluit van 4 juli 2013 is genomen binnen de termijn als genoemd in artikel 25 lid 11 WIA. In geschil is of UWV bij het besluit van 4 juli 2013 aan appellante op goede gronden een administratieve loonsanctie heeft opgelegd. Uit de bewoording en strekking van het verzoek van UWV van 25 juni 2013 moet worden afgeleid dat UWV nog nadere informatie wilde ontvangen van appellante om te kunnen beoordelen of appellante een deugdelijke grond had om ondanks eerdere adviezen pas op 1 juli 2013 te starten met re-integratie in het tweede spoor. De vraag van UWV van 25 juni 2013 aan appellante behelst een vraag, nadat is vastgesteld dat het re-integratieverslag compleet is. Ook uit het besluit van 4 juli 2013 blijkt op geen enkele wijze dat UWV van oordeel was dat de WIA-aanvraag waar het betrof de voorgeschreven formulieren en het invullen daarvan onvolledig was. Gelet op het loonsanctiesysteem moet worden geoordeeld dat de aard van de op 25 juni 2013 aan appellante gestelde vraag bij het niet of onvoldoende beantwoorden daarvan niet kon leiden tot een administratieve loonsanctie. Wanneer de arbeidsdeskundige wegens het niet ontvangen van een (tijdig) antwoord had gemeend dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren en geen deugdelijke grond bekend was geworden voor die tekortkoming, had een inhoudelijke loonsanctie overwogen moeten worden. De conclusie is dat UWV ten onrechte op 4 juli 2013 een administratieve loonsanctie heeft opgelegd. Dat betekent dat UWV pas op 29 augustus 2013 aan appellante een loonsanctie heeft opgelegd. Nu niet in geschil is dat dit besluit is genomen na afloop van de wachttijd, volgt uit artikel 25 lid 11 Wet WIA dat UWV ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd.