Rechtspraak
BV 1 exploiteerde als franchisenemer van BV 2 zeven uitzendbureaus. Werknemer was als vestigingsmanager werkzaam bij een vestiging van een van deze uitzendbureaus, niet zijnde de vestiging te X. Op 15 september 2009 staakt werknemer haar werkzaamheden wegens ziekte. Bij besluit van 26 augustus 2011 wordt aan werknemer met ingang van 13 september 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 1 juli 2011 heeft betrokkene door middel van een overeenkomst het uitzendbureau te X van BV 1 overgenomen.
Bij besluit van 25 april 2013 stelt UWV (appellant) vast dat de WGA-uitkering van werknemer voor 14,37% voor de rekening van betrokkene komt. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 26 april 2013 een bedrag ter hoogte van € 7.414,68 verhaald op betrokkene; dit bedrag betaalde UWV in de periode van 13 september 2011 tot 1 mei 2013 als WGA-uitkering aan werknemer. Bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) verklaart UWV het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 april 2013 ongegrond. Daartoe overweegt UWV dat werknemer op het moment dat betrokkene een gedeelte van BV 3 [lees: BV 1, red.] overnam, arbeidsongeschikt was en zij daarmee onder het inlooprisico van een eigenrisicodrager als betrokkene komt; een gedeelte (14,37%) van de toegekende loongerelateerde uitkering komt daarmee voor rekening van de eigenrisicodrager op grond van artikel 84 lid 4 Wet WIA.
De rechtbank verklaart het beroep van betrokkene gegrond. Aan deze beslissing heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat werknemer weliswaar bij BV 1 werkzaam was, maar niet bij de vestiging uitzendbureau te X, die door betrokkene van BV 1 is overgenomen. Gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen kan slechts het risico van betaling van een WGA-uitkering van werknemer (naar rato gedeeltelijk) aan betrokkene worden toegerekend, indien sprake is van een gedeeltelijke overgang van de onderneming van BV 1, zoals bedoeld in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA. Dit was naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Het UWV meent dat de rechtbank de overgenomen vestiging van uitzendbureau te X ten onrechte heeft aangemerkt als zelfstandige onderneming en gaat in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het begrip ‘overgang van onderneming’ dat in artikel 84, derde en vierde lid, van de Wet WIA wordt gebezigd, is expliciet ontleend aan artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat verband is van belang dat in laatstgenoemd wetsartikel is bepaald dat onder overgang wordt beschouwd de overgang van een geheel van georganiseerde middelen dat bestemd is tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet noodzakelijke economische activiteit en dat bij die overgang zijn identiteit als een economische eenheid behoudt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overgang van de vestiging van uitzendbureau te X als de overgang van een zelfstandige economische eenheid moet worden aangemerkt. Daarbij verenigt de Raad zich met de betreffende overwegingen van de rechtbank, waaruit blijkt dat de bedrijfsactiviteiten van uitzendbureau te X economisch voldoende bepaalbaar en identificeerbaar waren. Het ging daarbij derhalve om de vervreemding van een lopende zelfstandige onderneming doordat dezelfde bedrijfsactiviteiten door een nieuwe ondernemer werden voortgezet, terwijl de betreffende werknemer niet in die economische eenheid werkzaam was. De Raad verwerpt het standpunt van appellant dat in dit geval doorslaggevend belang toekomt aan de omstandigheid dat de diverse uitzendbureaus door één besloten vennootschap werden geëxploiteerd en dat die vennootschap de inhoudingsplichtige was voor de loonheffing van de vestiging te X tot 1 juli 2011. Bij de toepassing van de in dit geding van belang zijnde bepalingen gaat het immers niet om de vraag op welke rechtspersoon bepaalde verplichtingen van fiscale en andere aard rusten, maar om de vraag welke economische eenheid een maatschappelijke bron van arbeidsverhoudingen is. Appellant heeft ten onrechte onder toepassing van artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA het risico van betaling van de WGA-uitkering van werknemer toegerekend aan en verhaald op betrokkene. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover deze in hoger beroep is aangevochten.