Naar boven ↑

Rechtspraak

Ten onrechte door UWV opgelegde loonsanctie. Hoewel niet kon worden uitgesloten dat het gekozen re-integratietraject uiteindelijk niet succesvol zou zijn, mocht dat risico gelet op de omstandigheden worden genomen. Dat de re-integratie niet is gelukt, betekent niet dat de inspanningen onvoldoende zijn geweest.

Werknemer is vanaf 2010 in dienst van appellante en in die hoedanigheid werkzaam bij ambulancebedrijven. Vanaf 1 september 2011 werkt hij volledig als centralist op de meldkamer. Vanuit deze functie valt werknemer eind november 2011 uit als gevolg van psychische klachten. Omdat re-integratie in de eigen functie, gelet op de klachten van werknemer, geen begaanbare weg blijkt, wordt besloten om de re-integratie te richten op de functie van ambulanceverpleegkundige, de functie die werknemer tot 1 september 2011 (gedeeltelijk) bekleedde. Medio 2013 wordt met werknemer afgesproken dat hij voor 70% daadwerkelijk in de functie van ambulanceverpleegkundige zal worden ingezet.

Werknemer vraagt op 9 augustus 2013 een WIA-uitkering aan. Kort daarvoor doet zich een incident voor, waardoor werknemer uitvalt voor zijn werk. Dit incident is voor appellante aanleiding om werknemer op non-actief te stellen en te laten onderzoeken door een psycholoog. Naar aanleiding van dat onderzoek en het daarna uitgebrachte advies door een onafhankelijk arbeidsdeskundige, concludeert appellante dat de functie van ambulanceverpleegkundige helaas toch niet geschikt is voor werknemer. Een arbeidsdeskundige van UWV stelt in het kader van de WIA-aanvraag vervolgens vast dat werknemer niet werkt, maar daartoe wel mogelijkheden heeft en dat daarom het re-integratieresultaat onvoldoende is. De inspanningen van appellante om werknemer te re-integreren zijn volgens de arbeidsdeskundige onvoldoende geweest, onder andere omdat het tweede spoor niet is ingezet. De arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts concluderen tevens dat de functie van ambulanceverpleegkundige niet de meest voor de hand liggende keuze was om op te koersen bij de re-integratie. Bij besluit van 26 september 2013 legt UWV appellante een loonsanctie op voor de duur van 52 weken. UWV verklaart het bezwaar van appellante tegen voormeld besluit ongegrond. Ook de rechtbank verklaart het beroep dat appellante vervolgens instelt ongegrond. UWV heeft volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat appellante te lang een verkeerd re-integratiespoor heeft gevolgd. Appellante voert in hoger beroep aan dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Vaststaat dat werknemer tijdens de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante niet werkzaam was en dat er dus geen sprake is van een bevredigend resultaat van de re-integratie. Tussen partijen is in geschil of de verrichte re-integratie-inspanningen in de periode voorafgaande aan de beoordeling als voldoende kunnen worden gekwalificeerd. In overleg met de bedrijfsarts hebben betrokkenen er eind mei 2012 voor gekozen om re-integratie te beproeven in de functie van ambulanceverpleegkundige, nu re-integratie in de functie van centralist niet mogelijk bleek te zijn. Uit diverse verslagen blijkt dat werknemer en appellante tevreden waren over de vorderingen. Ten tijde van de eerstejaarsevaluatie in mei 2013 was er voor de betrokkenen terecht geen reden om dit spoor te verlaten en bijvoorbeeld in te zetten op het tweede spoor. Werknemer was werkzaam in werk waar hij van houdt en was daar volgens appellante goed in.

UWV heeft in het incident van augustus 2013 ten onrechte een bevestiging gezien van zijn standpunt dat appellante geen juiste koers heeft gevaren bij de re-integratie. De Raad is van oordeel dat appellante door de wijze waarop aan de re-integratie-inspanningen vorm is gegeven heeft kunnen en mogen volharden in de re-integratie van werknemer in de functie van ambulanceverpleegkundige. Als het incident zich niet had voorgedaan zou deze re-integratie naar verwachting van alle betrokkenen ook succesvol zijn geweest. Weliswaar kon nooit volledig worden uitgesloten dat de re-integratie uiteindelijk toch niet succesvol zou zijn, maar gelet op alle omstandigheden mocht dat risico worden genomen. Dat het toch niet is gelukt, betekent daarom niet dat de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende moeten worden gekwalificeerd. Anders dan de rechtbank oordeelt de Raad dat de inspanningen van appellante wel voldoende zijn geweest en dat UWV ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

Appellante verzoekt om UWV te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de aan haar opgelegde loonsanctie. Nu vaststaat dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd, wordt ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding het onderzoek heropend.