Rechtspraak
Betrokkene werkt eerst in Frankrijk en later in Nederland. In Nederland is hij laatstelijk werkzaam tot eind maart 2006. Aansluitend ontvangt hij tot 31 oktober 2007 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In augustus 2007 keert betrokkene terug naar Frankrijk. In februari 2009 dient betrokkene een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in. Naar aanleiding hiervan kent UWV aan betrokkene met ingang van 3 september 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toe. Dit besluit is in bezwaar, in beroep en in hoger beroep in stand gebleven. In oktober 2010 verzoekt UWV aan het Franse zusterorgaan een algemeen medisch en orthopedisch onderzoek van betrokkene uit te voeren. Diezelfde maand ontvangt UWV van het Franse orgaan een door een arts ingevuld E213-formulier. Hierin is vermeld voor welke handelingen en in welke mate betrokkene beperkt is. De Franse arts acht betrokkene volledig arbeidsongeschikt. Vervolgens brengt een verzekeringsarts van UWV een rapport uit. Deze ziet geen aanleiding betrokkene volledig arbeidsongeschikt te achten en acht onderzoek in Nederland door een orthopeed, een neuroloog, een psychiater en een verzekeringsarts noodzakelijk. Betrokkene geeft geen gehoor aan het verzoek om voor onderzoeken naar Nederland te komen. Hij bericht dat het voor hem niet mogelijk is naar Nederland te reizen. Hij voegt medische verklaringen bij. Nadat de verzekeringsarts inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend arts van betrokkene, stelt zij zich op het standpunt dat betrokkene in staat moet worden geacht naar Nederland te reizen. Nadat betrokkene tweemaal opnieuw is opgeroepen en wederom heeft bericht niet te kunnen reizen, besluit UWV de uitkering vanaf 1 december 2012 stop te zetten in verband met het zonder geldige reden niet verschijnen op het spreekuur van de verzekeringsarts. De rechtbank vernietigt het besluit.
De Centrale Raad van Beroep overweegt als volgt. UWV stelt zich nader op het standpunt dat de uitkering in verband met de uitlooptermijn moet worden beëindigd per 14 juli 2013. Reeds hierom kan worden vastgesteld dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd.
Voorts is van belang dat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, UWV ervoor heeft gekozen de weigering van appellant om voor onderzoek naar Nederland te komen niet langer aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag te leggen. Het had UWV vrij gestaan eigen onderzoek in Frankrijk te doen naar de reisvaardigheid van appellant dan wel naar de voor hem op medische grond geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het Hof van Justitie van (nu) de Europese Unie heeft dit beslist in zijn arrest van 27 juni 1991, C-344/89, Martínez Vidal. Nu UWV heeft gekozen voor een inhoudelijke beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, rust op hem de plicht dit besluit voldoende te onderbouwen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze onderbouwing ontbreekt. De overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben geleid, worden onderschreven. In de FML is op enkele punten afgeweken van door de Franse arts op het E213-formulier opgenomen beperkingen zonder dat afdoende is gemotiveerd waarom betrokkene tot de in de FML genoemde handelingen in staat kan worden geacht. Genoemd kunnen worden duwen of trekken, tillen of dragen en knielen of hurken. Gezien de beschikbare medische gegevens is ook niet zonder meer aannemelijk dat in de toestand van betrokkene sinds 2010 geen wijziging is gekomen, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep veronderstelt.