Rechtspraak
Appellant werkte bij werkgever en meldt zich met ingang van 14 augustus 2010 ziek. UWV stelt bij besluit van 3 juli 2012 vast dat appellant met ingang van 11 augustus 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Op basis van het oordeel van de verzekeringsarts wordt een FML opgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100% . Zowel werkgever als appellant maakt bezwaar; zij stellen daarbij dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft en daarom in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt een nieuwe FML op, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 44,27% bedraagt. De bezwaren van appellant en werkgever verklaart UWV ongegrond. Alleen appellant stelt tegen het bestreden besluit beroep in. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. In hoger beroep voert appellant aan dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van reformatio in peius.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de WGA-uitkering op grond van het bestreden besluit weliswaar is voortgezet, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid daarbij met ingang van de beoordelingsdatum is vastgesteld op een lager percentage dan in het kader van het primaire besluit was geschied, een reformatio in peius inhoudt en op die grond in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, Awb. Artikel 7:11, eerste lid, Awb staat niet in de weg aan een bevoegdheid tot wijziging van het besluit ten nadele van een belanghebbende in die gevallen waarin die bevoegdheid op andere gronden reeds bestaat. Indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn, verzet deze bepaling zich er niet tegen dat die wijziging betrokken wordt bij de beslissing op het bezwaarschrift. Het verbod van reformatio in peius verzet zich niet tegen een intrekking of verlaging van de uitkering per een toekomende datum, omdat UWV ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde per een toekomstige datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoende gemotiveerd is. Voorts is namens appellant ter zitting op 20 januari 2017 verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift (18 juli 2012) tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure afgerond 60 maanden geduurd en daarmee is de redelijke termijn met 12 maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een schadevergoeding van € 1.000.