Rechtspraak
Appellant heeft de Turkse nationaliteit en komt omstreeks 1978 vanuit Turkije naar Nederland. Gedurende zijn verblijf in Nederland verwerft appellant naast de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit. Tot 2004 werkt appellant in diverse functies in loondienst. Aansluitend ontvangt hij een WW-uitkering en vanaf december 2007 ontvangt hij een WIA-uitkering. Vanaf oktober 2008 ontvangt appellant een toeslag bij zijn WIA-uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW). Van november 2008 tot december 2015 staat appellant bij UWV ingeschreven als werkzoekende. Tot en met oktober 2014 verricht UWV inspanningen om appellant weer te laten terugkeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Appellant zoekt in ieder geval tot en met januari 2011 ook daadwerkelijk naar werk. In juli 2015 vraag appellant UWV om toestemming om met behoud van zijn WIA-uitkering en zijn toeslag naar Turkije te mogen verhuizen. In juli 2015 doet appellant tevens afstand van de Nederlandse nationaliteit. Zonder deze afstand behoorde hij niet tot de doelgroep van de Remigratiewet en kon hij geen aanspraak maken op voorzieningen krachtens de Remigratiewet. In september 2015 verhuist appellant met behoud van zijn WIA-uitkering en met remigratievoorzieningen krachtens de Remigratiewet naar Turkije. Met ingang van 1 september 2015 wordt de toeslag van appellant beëindigd. Op grond van artikel 4a van de TW heeft een uitkeringsgerechtigde die een inkomen beneden het sociaal minimum heeft geen recht op toeslag gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont. Het bezwaar en beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.
UWV betwijfelt of appellant nog aanspraken kan ontlenen aan Besluit 3/80 van de Associatieraad EG/Turkije (Besluit 3/80). Partijen verschillen met name van mening over de vraag of het relevant is dat appellant de Nederlandse nationaliteit heeft gehad. De Centrale Raad van Beroep verzoekt het Hof van Justitie van de EU om bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 VWEU antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Kan een Turkse onderdaan die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat is toegetreden, de nationaliteit van die lidstaat heeft verworven zonder afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit, en vervolgens vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van die lidstaat van ontvangst en daarmee van het Unieburgerschap, een beroep doen op artikel 6 van Besluit 3/80 om zich te onttrekken aan een woonplaatsvoorwaarde in nationale socialezekerheidswetgeving die wel kan worden tegengeworpen aan Unieburgers?
2. Moet artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 met inachtneming van artikel 59 van het Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals artikel 4a van de TW, op grond waarvan een toegekende aanvullende prestatie wordt ingetrokken als de begunstigde naar Turkije verhuist, ook indien deze begunstigde het grondgebied van de lidstaat op eigen initiatief heeft verlaten nadat hij de nationaliteit van een lidstaat vrijwillig heeft opgegeven, terwijl niet is gebleken dat hij niet meer tot de legale arbeidsmarkt van die lidstaat behoort?
De Raad houdt de verdere behandeling van het geding aan.