Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 januari 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:115

werkgeefster/werknemer

Witwassende bankier. Voormalig werkgeefster had geen bevoegdheid de nieuwe werkgever van werknemer in te lichten over de reden van ontslag van werknemer. Dat de mededelingen van werkgeefster juist zijn, maakt niet dat haar handelen per definitie niet onrechtmatig is.

Feiten

Tussen Bank A en werknemer bestaat een arbeidsovereenkomst totdat werknemer op staande voet ontslagen wordt omdat hij ‘actieve bemoeienis heeft gehad met fiscaal ongekend’ (kortom: witwassen). Werknemer solliciteert na zijn ontslag bij Bank B. In verband met de sollicitatie vraagt Bank B bij Bank A informatie op aangaande de betrouwbaarheid van werknemer. Werknemer geeft schriftelijk toestemming om de relevante gegevens te verstrekken (hierna: de Toestemming). Bank A laat weten dat werknemer op staande voet is ontslagen en verwijst voor een verdere toelichting naar werknemer zelf. Vervolgens komt tussen Bank B en werknemer een arbeidsovereenkomst tot stand. Bank B is door DNB belast met de rol van toezichthouder lokale banken. Bank A doet op 23 september 2011 aan de Directeur Toezicht van Bank B Nederland een telefonische mededeling omtrent werknemer (hierna: de Mededeling). Volgens werknemer heeft Bank A zich in de Mededeling uitgelaten omtrent de reden van ontslag van werknemer. Vervolgens vraagt Bank B bij Bank A extra referenties op. Bank A laat daarop weten dat zij pas bij zeer ernstige gedragingen overgaat tot een ontslag op staande voet. Vervolgens beroept Bank B zich op het proeftijdbeding dat was overeengekomen en neemt afscheid van werknemer. Werknemer vordert schadevergoeding van Bank A omdat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Bank A zou haar verplichtingen als goed werkgever en die volgen uit de maatschappelijke betamelijkheid hebben geschonden. De kantonrechter wijst de vordering toe en veroordeelt Bank A tot betaling van een schadevergoeding van ruim vier ton.

Oordeel

Bank A had geen bevoegdheid tot het doen van de Mededeling

Het hof stelt voorop dat Bank A gehouden was het ontslag op staande voet en de reden daarvan aan DNB te melden. Vervolgens stelt het hof vast dat ervan kan worden uitgegaan dat de Mededeling omvatte dat werknemer een nauwe relatie had met een cliënt en dat hij die cliënt had geadviseerd over fiscaal niet gekend geld. Vervolgens overweegt het hof dat de Toestemming niet strekte tot het door Bank A uit eigener beweging inlichtingen verschaffen omtrent werknemer. Het hof vervolgt met de overweging dat Bank A hiertoe slechts was gehouden op het moment dat DNB daartoe een aanwijzing zou hebben gegeven. Bank A was in ieder geval op grond van geen enkele regeling gehouden aan Bank B, in haar hoedanigheid als toezichthouder van de lokale banken, uit eigen beweging de Mededeling te doen. Wel kan aan Bank A worden toegegeven dat zij bevoegd was de Mededeling te doen, maar enkel die bevoegdheid rechtvaardigt niet het uit eigener beweging, zonder daartoe strekkend verzoek van DNB, doen van de Mededeling. Directeur Toezicht van Bank B Nederland heeft als getuige verklaard dat de voorzitter van de raad van bestuur van Bank A tegen hem had gezegd dat bij DNB was medegedeeld dat het goed zou zijn om het incident (i.e. de reden van ontslag van werknemer) aan hem, Directeur Toezicht, door te geven. Echter, enkel deze verklaring vindt het hof vooralsnog onvoldoende om vast te kunnen stellen dat inderdaad door DNB is verzocht de Mededeling te doen. De conclusie is dat de stelling van Bank A dat zij de Mededeling heeft gedaan op verzoek van DNB, niet vast staat.

Ook het doen van juiste mededelingen kan leiden tot onrechtmatig handelen

Bank A stelt voorts dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij slechts juiste inlichtingen heeft verstrekt. In het kader van de belangenafweging die dient te worden gemaakt voor de beantwoording van de vraag of Bank A de Mededeling mocht doen, merkt het hof op dat Bank A haar belang, de belangen van de branche en die van Bank B Nederland en Bank B al had gediend door een incidentmelding te doen aan DNB en door aan Bank B te schrijven dat zij werknemer op staande voet had ontslagen. Het hof constateert voorts dat (bij monde van de advocaat van Bank A) is verklaard dat werknemer uitzicht had op een baan bij Bank B en dat hij weer aan de slag moest kunnen. Het ging wat Bank A betreft om een integriteitskwestie. Hieruit volgt dat werknemer redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat Bank A op enig moment na voormelde verklaring alsnog uit eigener beweging de Mededeling zou doen. Werknemer mocht begrijpen dat Bank A zelf de afweging had gemaakt dat het belang van werknemer bij een nieuwe baan ook voor Bank A zwaarder woog dan het belang om derden verder in te lichten over dit integriteitsaspect. Hierbij komt dat Bank A kon voorzien dat de mededeling ernstige gevolgen voor werknemer zou kunnen hebben. Voorts staat op basis van getuigenverklaringen het causale verband tussen de het doen van de Mededeling en het ontslag vast. Het hof laat Bank A toe verder bewijs te leveren.