Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./X Onroerend Goed BV c.s.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 februari 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:562

Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./X Onroerend Goed BV c.s.

Werkingssfeer cao’s in de Metaal en Techniek verduidelijkt omtrent ‘blinde vlek’ naar aanleiding van eerder gewezen tussenarrest(ten). Hof is voornemens een deskundige aan te wijzen en formuleert onderzoeksopdracht.

Feiten

Vijf fondsen in de Metaal en Techniek (cao en pensioen) (hierna: de Fondsen), eiseressen in de onderhavige procedure, zijn belast met de uitvoering van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek. Zij vorderen voor recht te verklaren dat X Onroerend Goed BV c.s. (hierna: X c.s.) als werkgever vallen onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek. Ook beroepen de Fondsen zich op bestuurdersaansprakelijkheid. X c.s. vorderden op hun beurt in reconventie veroordeling van de Fondsen tot betaling van € 46.278,44, zijnde de binnen en buiten rechte gemaakte kosten. De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 juli 2014 de vorderingen in conventie deels toegewezen. Tegen dit oordeel hebben partijen hoger beroep ingesteld. De onderhavige uitspraak is het vervolg op de eerder door het hof gewezen (tussen)arresten van 14 juli 2015, 7 juni 2016 en 26 september 2017. Bij het laatste tussenarrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol om partijen de gelegenheid te bieden zich bij akte uit te laten. De Fondsen, althans SVUM, dienden zich daarbij uit te laten over de vraag of Onroerend Goed en/of Rioolservice ook vanaf 1 januari 2004 nog gebonden zijn aan de cao voor vervroegd uittreden uit de metaal en technische bedrijfstakken en, zo ja: op welke gronden. Voorts heeft het hof partijen toegelaten om zich, desgewenst, uit te laten over de betekenis van de tekstuele wijziging per 28 april 2015 in artikel 22 van het Besluit van 25 februari 1950, Stcrt. 1950, 42 tot verplichtstelling van deelneming in de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, zoals ook eerder al herhaaldelijk gewijzigd (ook in dit arrest verder aan te duiden als 'het verplichtstellingsbesluit'). Ten slotte heeft het hof partijen toegelaten om zich uit te laten over de voorgenomen onderzoeksopdracht, de wenselijkheid van één deskundige of meerdere deskundigen, en – met het oog op de voorgenomen opdracht – nogmaals over de persoon van de te benoemen deskundige.

Bestuurdersaansprakelijkheid

In hun akte van 19 december 2017 wijzen de Fondsen erop dat het hof lijkt uit te gaan van een te beperkte uitleg van de gronden waarop de Fondsen de heer Y, (indirect) aandeelhouder en bestuurder en mevrouw X, (indirect) bestuurder aansprakelijk houden. Zij wijzen erop dat zij hen niet alleen aansprakelijk houden uit hoofde van hun functie van bestuurder, maar ook uit hoofde van het feit dat zij van 2001 tot 31 mei 2005 vennoot waren van de vennootschap onder firma A (‘A’). Het hof stelt dienaangaande vast dat de Fondsen inderdaad al in de inleidende dagvaarding hebben gewezen op aansprakelijkheid van de heer Y en mevrouw X als voormalig vennoten van de v.o.f. Het hof vindt hierin aanleiding om in zoverre terug te komen op zijn oordeel, zodat in het vervolg ook onderzocht zal moeten worden of v.o.f. A op grond van verschillende toepasselijke regelingen ook premies verschuldigd is geworden aan de Fondsen. Het hof merkt op dat het oordeel over de bestuurdersaansprakelijkheid als grondslag voor een vordering er niet aan in de weg staat dat, mocht onderzoek dat uitwijzen, alsnog aansprakelijkheid zal blijken te bestaan uit hoofde van het feit dat de heer Y en mevrouw X voormalig vennoten zijn van de v.o.f.

Werkingssfeer

Het hof vindt geen aanleiding om terug te komen op hetgeen in het tussenarrest van 26 september 2017 is overwogen ten aanzien van de werkingssfeerbepalingen in de verschillende regelingen. Voor de duidelijkheid (en in aanvulling op hetgeen in het tussenarrest van 26 september 2017 is overwogen) overweegt het hof nog het volgende. In dit geval is geen sprake van een overlapping van werkingssferen, maar van een mogelijke situatie waarin werkzaamheden onder de ene, noch onder de andere werkingssfeer vallen (de ‘blinde vlek’). Hoewel het de bedoeling kan zijn geweest om de werkingssfeer van de metaalnijverheid en de werkingssfeer van de bouwnijverheid op elkaar te laten aansluiten, laat dat onverlet dat sprake kan zijn van een situatie waarin werkzaamheden noch onder de werkingssfeer van de ene, noch onder die van de andere bedrijfstak vallen en dat zo’n situatie bij het opstellen van de werkingssfeerbepalingen niet is onderkend. Dat dit minder wenselijk is, leidt niet tot de conclusie dat de werkzaamheden daarom toch onder een van die werkingssferen moeten vallen. Onduidelijk is in dat geval immers onder welke van de twee bedrijfstakken een onderneming zou moeten vallen. Het hof acht in dit geval de kennelijke bedoeling dat werkingssfeerbepalingen op elkaar aansluiten niet van zodanig gewicht dat dit tot een andere uitleg moet leiden dan de in het tussenarrest van 26 september 2017 gegeven uitleg. Het hof geeft geen oordeel over de vraag of de werkzaamheden die door partijen worden aangeduid met de ‘blinde vlek’ onder de werkingssfeer van de bouwnijverheid vallen, omdat het pensioenfonds van die bedrijfstak niet in dit geding betrokken is. Het hof blijft bij de eerder gegeven uitleg (en laat ook thans nog in het midden wat het oordeel is over de ‘blinde vlek’).

Onderzoeksopdracht en de te benoemen deskundige

Het hof vindt in hetgeen de Fondsen hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op zijn arrest van 26 september 2017, meer in het bijzonder op het voornemen om een deskundige te benoemen om een onderzoek uit te voeren om vast te stellen of de onderneming(en) van X c.s. voldoen aan het hoofdzakelijkheidscriterium zoals dat in de verschillende regelingen waar de Fondsen hun vorderingen op baseren is geformuleerd. Het hof acht een specifieke kennis en ervaring op het gebied van pensioenregelingen niet van belang voor de te benoemen deskundige, omdat het onderzoek zich richt op de pure vaststelling van feiten. Het hof ziet af van benoeming van een van de voorgestelde deskundigen en zal te zijner tijd een nader daartoe aan te zoeken accountant als deskundige benoemen. De deskundige dient zo veel mogelijk in de te produceren overzichten aan te geven of er sprake is van losstaande werkzaamheden aan rioleringen die zijn gelegen tussen de perceelgrens en 0,5 meter uit de gevel, dus zonder dat de opdracht voor deze werkzaamheden samenhangt met een opdracht voor werkzaamheden te verrichten aan hetzij de openbare riolering, hetzij de binnenriolering. Het hof zal een deskundige benoemen om onderzoek uit te voeren in de administratie van X c.s. ter beantwoording van de vraag wie in de verschillende perioden in dienst zijn geweest van X c.s., wat de omvang van hun dienstverband in uren per week is geweest en voor welke werkzaamheden zij zijn ingezet, dat alles voor de periode van 1 januari 2001 tot heden en per kalenderjaar. Hiertoe dient per kalenderjaar, en na mei 2005 ook per rechtspersoon, voor de jaren 2001 tot heden een overzicht gemaakt te worden van alle werknemers die gedurende het desbetreffende kalenderjaar volledig of deels in dienst zijn geweest van v.o.f. ‘A’ (periode 2001 tot en met mei 2005), Rioolservice (oud)/Onroerend Goed B.V. (periode juni 2005 tot heden) en Rioolservice B.V. (nieuw) (periode 29 januari 2009 tot heden).