Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Vita Natura B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 18 januari 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:124
Kort geding. Afzonderlijke vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang voor veroordelingen die bij verschillende uitspraken zijn gegeven. Belangenafweging.

Feiten

Werkneemster is op 5 januari 2009 bij Vita Natura B.V. in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van leidinggevende callcenter. Bij brief van 5 maart 2020 heeft werkgever werkneemster op staande voet ontslagen op grond van een dringende reden. Tussen werkneemster en werkgever is vervolgens een groot aantal procedures gevoerd. In deze procedures is werkneemster telkens (grotendeels) in het ongelijk gesteld. Het bestreden vonnis van 24 november 2021 is op 29 november aan werkneemster betekend met bevel om binnen de daarbij gestelde termijn aan de inhoud daarvan te voldoen. Op 1 december 2021 is werkneemster voor de duur van 210 dagen in gijzeling genomen omdat, zo vermeldt de van de ingijzelingstelling en insluiting opgemaakte akte, aan het bevel van het deurwaardersexploot van 29 november 2021 niet (volledig) is voldaan. Werkneemster vordert in dit incident dat het hof bepaalt dat de uitgesproken lijfsdwang in het kortgedingvonnis van 24 november 2021 wordt opgeschort tot twee dagen na de datum van het door het hof in de hoofdzaak te wijzen arrest en dat derhalve appellante – welllicht onder voorwaarden – per direct in vrijheid wordt gesteld. Werkneemster stelt daartoe dat zij op 1 december 2021 voor de duur van 210 dagen in gijzeling is genomen, dat zij daardoor thans in een Penitentiaire Inrichting verblijft en dat de door haar in hoger beroep aan te voeren gronden van dusdanig gewicht zijn dat de kans dat ze daadwerkelijk gegijzeld moest worden minimaal zijn en zij derhalve thans onrechtmatig wordt vastgehouden. Volgens werkneemster dient de gijzeling in ieder geval niet voort te duren zolang de onderhavige procedure in hoger beroep loopt. Zij stelt dat ze haar baan zal verliezen wanneer ze daadwerkelijk 210 dagen gegijzeld zal worden en dat zij te maken zal krijgen met een huisuitzetting en afsluiting van gas, water en elektriciteit. Werkgever voert gemotiveerd verweer.

Oordeel

Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet is gemotiveerd. Daarom zal de incidentele vordering worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. Uit deze maatstaven volgt dat het belang van werkgever bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad een belangrijk uitgangspunt is. Voor het belang van werkneemster bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis geldt dat de door werkneemster gegeven – summiere – onderbouwing van haar belang nagenoeg volledig steunt op de verwachte uitkomst van het hoger beroep. De kans van slagen van het hoger beroep dient in beginsel echter buiten beschouwing te blijven en werkneemster heeft onvoldoende aangevoerd om van dit uitgangspunt af te wijken. Voor zover werkneemster aanvoert dat het bestreden vonnis berust op een kennelijke misslag faalt dit beroep. Ook de overige door werkneemster gestelde belangen leiden niet tot een afweging in haar voordeel. Werkneemster stelt dat zij door de gijzeling van 210 dagen haar baan zal verliezen en te maken zal krijgen met huisuitzetting en afsluiting van gas, water en elektriciteit. Werkneemster verzuimt echter specifiek te vermelden wat die baan is en meer specifiek waaruit het dreigende verlies daarvan blijkt. Ook vermeldt zij niet wat haar (overige) inkomstenbronnen zijn. In dat licht merkt het hof op dat uit de stukken blijkt dat werkneemster vanaf maart 2020 een bijstandsuitkering heeft (had?) en ook inkomsten uit een webshop. Zij heeft onvoldoende onderbouwd aangegeven waarom die inkomsten (volledig) zijn vervallen door haar detentie. Voor zover werkneemster aanvoert dat zij in de onmogelijkheid zou verkeren om de potten Glucolin en de laptop terug te geven, geldt dat in het bestreden vonnis en de daaraan voorafgaande uitspraken anders is geoordeeld. Met haar stelling dat de gijzeling disproportioneel is omdat de rechtbank ook vervangende schadevergoeding had kunnen opleggen, miskent werkneemster dat zij hardnekkig heeft geweigerd de potten terug te geven of daarvoor een vergoeding te voldoen. Het vonnis van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Werkneemster voert aan dat het vonnis pas ten uitvoer gelegd kan worden indien het onherroepelijk is, maar die stelling vindt geen steun in het recht. De slotsom is dat onvoldoende is gebleken dat het belang van werkneemster bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van werkgever bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis.