Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 21 juni 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:1956
Feiten
Werkneemster is op 5 januari 2009 bij Vita Natura B.V. in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van leidinggevende callcenter. Werkneemster is op 5 maart 2020 op staande voet ontslagen. Zowel de kantonrechter als het hof heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Verder is werkneemster toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat zij een laptop van werkgever bezit. Bij beschikking van 22 april 2021 heeft het hof overwogen dat het tegenbewijs niet is geleverd en werkneemster veroordeeld de laptop binnen 24 uur af te geven op straffe van een dwangsom. Bij beschikking van 27 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg aan werkgever toestemming verleend voor het leggen van een bewijsbeslag ten laste van werkneemster. Bij exploten van 29 juni 2021 heeft werkgever verbeurde dwangsommen opgeëist. Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg de stelling van werkneemster dat het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomsten tussen partijen was vervallen, verworpen. De vorderingen van werkneemster zijn afgewezen. Verder is met betrekking tot de tegenvorderingen van werkgever onder meer de beslissing gegeven dat werkneemster geen producten identiek aan die van werkgever mag aanbieden en/of producten voorzien van een verpakking met daarop de naam en/of het logo van werkgever en/of klanten van werkgever te benaderen; een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per dag of dagdeel dat deze verboden overtreden worden. Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld. Het vonnis van de kantonrechter is op 29 november 2021 aan werkneemster betekend, met bevel om aan het vonnis te voldoen. Op 1 december 2021 is werkneemster in gijzeling genomen. Volgens de daarvan opgemaakte akte is werkneemster voor de duur van 210 dagen gegijzeld, omdat zij niet had voldaan aan het vonnis. Werkgever stelt dat werkneemster zich niets aantrekt van de verschillende rechterlijke uitspraken en wil dat werkneemsterdoor lijfsdwang wordt gedwongen zich te houden aan de tegen haar uitgesproken veroordelingen. Werkneemster verzet zich hiertegen.
Oordeel
De lijfsdwang is een uiterste middel, waarbij de schuldeiser een voldoende zwaarwegend belang moet hebben, in verhouding tot het belang van de schuldenaar bij het achterwege blijven van lijfsdwang. Het hof zal nu voor elk van de zeven verplichtingen waarop de vorderingen van werkgever betrekking hebben, bespreken of het vonnis en de beschikkingen waarbij de verplichtingen zijn opgelegd, uitvoerbaar bij lijfsdwang behoren te worden verklaard. Het hof neemt daarbij onder meer in aanmerking dat niet of onvoldoende is weersproken dat werkneemster niet of geen noemenswaardig verhaal biedt voor verbeurde dwangsommen. Het hof merkt op dat in het onderhavige kort geding niet de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis aan de orde is. Het hof is van oordeel dat het belang van werkgever bij de potten, gezien de waarde, niet het toepassen van een zwaar dwangmiddel als lijfsdwang rechtvaardigt. Wat betreft het belang van werkgever bij het afgeven van de laptop neemt het hof met name in aanmerking dat daarop bedrijfsgeheimen zijn opgeslagen. Deze omstandigheid levert voor werkgever een voldoende zwaarwegend belang op om het toepassen van lijfsdwang voor beperkte duur te rechtvaardigen. Het hof oordeelt dat lijfsdwang is toegelaten voor de duur van één dag voor elke dag dat werkneemster de laptop niet afgeeft, tot een maximum van dertig dagen. Met haar vage ontkenningen heeft werkneemster onvoldoende weersproken wat uit de overgelegde stukken blijkt, namelijk dat zij na het op 9 december 2020 verbeterde vonnis van 4 november 2020 is voortgegaan met haar concurrerende activiteiten en het benaderen van relaties van werkgever. Het verbeuren van dwangsommen heeft haar daarvan niet kunnen weerhouden. Beslaglegging heeft kennelijk alleen maar geleid tot het voornemen om het overtreden van het beding voort te zetten. Dit alles maakt het aannemelijk dat het dwangmiddel van de dwangsom hier geen of onvoldoende uitkomst biedt. Werkgever heeft echter een zwaarwegend belang om werkneemster ervan te weerhouden het concurrentie- en relatiebeding te overtreden en zijn (handels)naam en logo te gebruiken. Aan de kant van werkneemster staat daar geen zwaarwegend belang tegenover. Zij kan eenvoudig de verboden activiteiten staken. Dit rechtvaardigt het ten uitvoer leggen van de veroordelingen bij lijfsdwang. Uit de stukken valt op te maken dat het concurrentie- en relatiebeding geldt gedurende twee jaren na het einde van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is beëindigd op 5 maart 2020. Uit het voorgaande volgt dat lijfsdwang wat betreft het concurrentie- en relatiebeding alleen kan worden toegepast voor overtredingen van het beding in de periode tot en met 5 maart 2022. Ten aanzien van het verstrekken van de toegangscodes en wachtwoorden is het uitgangspunt dat werkneemster beschikte over de wachtwoorden en codes om toegang tot de accounts en documenten te krijgen. Zij was ook in staat om die te wijzigen. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat werkneemster ervoor heeft gezorgd dat werkgever geen toegang tot de documenten meer kan verkrijgen, waarmee zij de aan werkgever verleende inzage frustreert en de verplichting tot afgifte van de wachtwoorden en toegangscodes niet nakomt, ondanks het verbeuren van dwangsommen. Aannemelijk is dan ook dat het dwangmiddel van de dwangsom geen uitkomst biedt. Gelet op het zwaarwegende belang van werkgever bij inzage, met name om na te gaan of en op welke wijze werkneemster werkgever beconcurreert, de relaties van werkgever benadert en producten van werkgever namaakt en verkoopt, is het toepassen van lijfsdwang gerechtvaardigd.